Werkstraf – Strafrecht-advocaat.nl https://01-strafrecht-advocaat.nl De website voor het vinden van een ervaren strafrechtadvocaat Fri, 10 Dec 2021 16:21:02 +0000 nl hourly 1 https://wordpress.org/?v=6.1.6 AICE moet vervangende hechtenis na omzetting werkstraf eerder opschorten https://01-strafrecht-advocaat.nl/aice-moet-vervangende-hechtenis-na-omzetting-werkstraf-eerder-opschorten/ https://01-strafrecht-advocaat.nl/aice-moet-vervangende-hechtenis-na-omzetting-werkstraf-eerder-opschorten/#respond Fri, 10 Dec 2021 16:21:02 +0000 https://01-strafrecht-advocaat.nl/?p=5205 Een zeer kritische uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. In een zaak waarbij de verdachte de werkstraf niet goed had verricht, had hij via zijn advocaat gevraagd om een tweede kans. De advocaat had een bezwaarschrift tegen de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis ingediend. Tegelijkertijd had de advocaat het AICE gevraagd om de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis zolang op te schorten. Het AICE wilde echter daar niet aan meewerken, tot grote ontsteltenis van de rechtbank. Dit leidde tot de zeer kritische uitspraak van de rechtbank d.d 9 december 2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:11343:

“Nergens blijkt uit dat AICE bij de beslissingen rekening heeft gehouden met “het totale beeld van de dader”. In deze zaak is bovendien sprake van “bijzondere omstandigheden”, namelijk de recente uitspraak van de rechtbank, waarin is geoordeeld dat veroordeelde nog een herkansing krijgt. Feitelijk wordt door AICE de rechterlijke beslissing genegeerd. De beslissingen van AICE hebben op deze wijze een hoog ‘computer-says-no’-gehalte. Mede gelet op de recente ervaringen van het Kindertoeslagschandaal zou van een overheidsinstantie anders mogen worden verwacht.”

Niet verrichten werkstraf

Aan veroordeelde is bij voormeld vonnis van de politierechter voor overtreding van artikel 9 lid 7 Wegenverkeerswet 1994 onder meer een taakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid opgelegd van 40 uren te vervangen door 20 dagen hechtenis. Veroordeelde is op 16 juli 2021 begonnen met de uitvoering van de taakstraf. Hij heeft 8 uur gewerkt. Om uiteenlopende redenen heeft veroordeelde daarna geen verdere uitvoering gegeven aan zijn werkstraf. Op 14 september 2021 is door de reclassering een “afloopbericht taakstraf” verzonden met betrekking tot deze zaak. Dit afloopbericht vermeldt als conclusie het volgende:

Betrokkene geeft aan psychische klachten te hebben en gebruikt, volgens zijn zeggen, dusdanig zware medicatie dat het voor hem niet mogelijk is de werkstraffen uit te voeren. Daarnaast heeft hij hoge schulden die hij moet afbetalen. Dit geeft hem veel stress en kan dan ook niet de gemaakte werkafspraken nakomen. De reclassering heeft zoveel mogelijk rekening gehouden met de situatie van betrokkene. Gezien het verloop van de werkstraf zijn wij genoodzaakt de werkstraf als mislukt te retourneren aan Justitie. Bij kennisgeving van 22 november 2021, op 26 november 2021 aan het woonadres van veroordeelde betekend, heeft het Openbaar Ministerie aan veroordeelde meegedeeld dat de resterende 32 uren taakstraf worden omgezet in een vervangende hechtenis van 16 dagen met als reden dat veroordeelde volgens opgave van de reclassering de opgelegde taakstraf niet heeft verricht.

De veroordeelde is op 3 december 2021 aangehouden in verband met de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis. Hij is eerst overgebracht naar het politiebureau in Hoorn. Vanwege afwijkend gedrag en suïcidale uitingen vond de politie het verstandig om veroordeelde over te brengen naar het hoofdbureau in Zaandijk, waar permanente camerabewaking mogelijk is. Nadien is veroordeelde overgebracht naar het detentiecentrum op Schiphol, waar hij op dit moment nog verblijft. De einddatum van de vervangende hechtenis is bepaald op 19 december 2021. Namens veroordeelde heeft zijn advocate op 6 december 2021 tegen de kennisgeving bezwaar gemaakt.

Bezwaarschrift

Een eerder bezwaarschrift van veroordeelde tegen een eerdere omzetting van een andere taakstraf is behandeld op 17 november 2021. Tijdens die zitting is naar voren gebracht dat veroordeelde door zijn ziekte (schizofrenie, depressie en suïcidale gedachten), het onder bewind staan (betrokkene ontving niet altijd geld voor het vervoer naar de plaats van uitvoering van de werkstraf) en een medische kwestie niet in staat is geweest alle 40 uur te werken. Hij heeft wel 8 uur gewerkt van de aan hem opgelegde taakstraf. Veroordeelde verzoekt daarom om ook in deze zaak een herkansing te krijgen. De raadsvrouw heeft aanvullend ter zitting verklaard dat zij van mening is dat dezelfde beslissing zou moeten worden genomen als in de vorige zaak, die nog geen maand oud is. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat veroordeelde een allerlaatste kans dient te worden geboden. De officier van justitie verzoekt de rechtbank het bezwaarschrift gegrond te verklaren.

De rechtbank heeft recent een bezwaarschrift van veroordeelde behandeld, dat in verband met een andere niet verrichte taakstraf was ingediend. In de beschikking van 17 november 2021 overwoog de rechtbank als volgt:
“De rechtbank stelt vast dat de reclassering negatief over veroordeelde heeft gerapporteerd. Volgens de reclassering heeft veroordeelde aangegeven psychische klachten te hebben en vanwege zware medicatie niet in staat te zijn de werkstraf uit te voeren. Daarnaast moet hij hoge schulden afbetalen. Omdat dit hem veel stress oplevert, kan hij de gemaakte werkafspraken niet nakomen.
De reclassering heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende rekening gehouden met de situatie van betrokkene. Dit is in beginsel voldoende om tot ongegrondverklaring van het bezwaarschrift te kunnen komen, tenzij dit wegens uitzonderlijke omstandigheden die zich na het opleggen van de taakstraf hebben voorgedaan, zou leiden tot een onbillijkheid van zwaarwegende aard.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de inmiddels gewijzigde persoonlijke omstandigheden van veroordeelde, en in aanmerking genomen dat veroordeelde wel is begonnen aan onderhavige taakstraf, bij wijze van allerlaatste kans , alsnog in de gelegenheid moet worden gesteld alsnog de taakstraf te verrichten, na aftrek van de inmiddels uitgezeten vervangende hechtenis , een en ander op de wijze als hieronder nader staat aangegeven.
De rechtbank heeft in haar oordeel meegewogen dat de raadsvrouw aangeeft dat het beter met veroordeelde gaat, veroordeelde al een aantal uren heeft gewerkt in onderhavige taakstraf en veroordeelde vanaf 25 november 2021 zijn eigen geld en daardoor vervoer kan regelen.
Uit het vorenstaande volgt dat het bezwaarschrift gegrond zal worden verklaard.”

Toch vervangende hechtenis toegepast

Veroordeelde is op 3 december 2021 aangehouden en is sindsdien gedetineerd. Uit de aan de zitting voorafgaande e-mail correspondentie tussen de administratie van de rechtbank en die van het openbaar ministerie blijkt dat de advocate aan AICE (de uitvoerende instantie van het ministerie van Justitie en Veiligheid) heeft verzocht de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis te schorsen, totdat op het bezwaar zou zijn beslist. Zij heeft daarbij gewezen op de eerdere beslissing van 17 november 2021.

AICE heeft dat verzoek afgewezen en vermeldde daarbij het volgende: “In beginsel wordt er geen opschortende werking verleend aan het indienen van een bezwaarschrift tegen de omzetting van de taakstraf. Alleen indien er sprake is van een evident gegrond bezwaarschrift of als er zwaarwegende, bijzondere redenen zijn, kan de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis worden opgeschort.”

De griffier van de rechtbank heeft op verzoek van de behandelend rechter de kwestie onder de aandacht gebracht van de executie-officier. Deze antwoordde: “Ik heb geen bevoegdheden om de executie op te schorten; het OM gaat daar niet meer over.
Ik kan alleen AICE erop te wijzen:
-dat heel recent in een eerdere zaak tegen deze zelfde persoon [waarin ook een bezwaarschrift tegen de omzetting van de taakstraf is ingediend] WEL een rechterlijke herkansing is verleend.
-dat het zeer waarschijnlijk is dat de rechter op het huidige bezwaarschrift een zelfde beslissing zal nemen en een herkansing geven.
En AICE vragen het verzoek om opschorting nogmaals te beoordelen.”

Vervolgens deelde AICE opnieuw mee niet tot schorsing over te gaan.

Op de website van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (CJIB) wordt over de organisatie AICE het volgende vermeld:

“Bij het CJIB is daarom het Administratie- en Informatiecentrum voor de Executieketen (AICE) ingericht. Het AICE coördineert de uitvoering van straffen in ons land. Denk bijvoorbeeld aan gevangenisstraffen, taakstraffen of verkeersboetes. Meerdere organisaties werken samen zodat een dader zijn straf werkelijk ondergaat en zijn daarin afhankelijk van elkaar; ze werken in een keten samen. Dat zijn onder andere de Politie, de Dienst Justitiële Inrichtingen en de Reclasseringsorganisaties. Het AICE zorgt ervoor dat elke ketenpartner op het juiste moment de juiste informatie ontvangt.

Coördineren

Een uitspraak van een rechter of een beslissing van het Openbaar Ministerie leidt tot een zogenaamde strafrechtelijke beslissing. Op verzoek van het Openbaar Ministerie start de coördinatie door het AICE. We bekijken de zaak en bepalen het totale beeld van de dader. Om vervolgens te bepalen welke ketenpartner wanneer wat moet doen in de uitvoering van de straf. Zo kijken we onder andere of de dader misschien nog een straf heeft open staan, of er bijzondere omstandigheden zijn of dat een slachtoffer bekend is. Dat is belangrijk voor de volgorde en aanpak.

Het AICE stuurt de ketenpartner die een taak heeft een gerichte uitvoeringsopdracht en zorgt ervoor dat ze daarmee aan de slag kunnen. Wij bewaken ook de voortgang. Mocht er tijdens de uitvoering van de straf een nieuwe situatie ontstaan, dan ondernemen we actie. Zo volgt wederom de juiste aanpak.”

Tijdens de behandeling van het huidige bezwaarschrift van veroordeelde heeft de rechtbank ter zitting aan de officier van justitie gevraagd welke omstandigheden ertoe hebben geleid dat veroordeelde op 3 december 2021 – dus kort na de vorige beslissing in de andere zaak waarin aan veroordeelde nog een nieuwe kans werd geboden om de resterende taakstraf alsnog te verrichten – is aangehouden en sindsdien gedetineerd zit.

De officier deelde mee dat haar geen nieuwe omstandigheden bekend waren. Sinds 1 januari 2020 worden door de rechter opgelegde straffen ten uitvoer gelegd door de Minister van Justitie en Veiligheid.1 De minister doet dat niet zelf; die bevoegdheid is overgedragen aan AICE. Zoals uit de tekst hiervoor (zie 4.7) volgt, is onder meer de bedoeling dat AICE die tenuitvoerlegging coördineert. De rechtbank stelt vast dat deze zaak zich juist kenmerkt door gebrek aan coördinatie. Allereerst zijn de beslissingen tot omzetting van de twee taakstraffen niet gelijktijdig aan veroordeelde aangezegd. Dat had als gevolg dat veroordeelde slechts bezwaar kon aantekenen tegen de wel aangezegde omzetting. De tweede beslissing tot omzetting van de taakstraf is genomen nadat de rechter al op het eerste bezwaarschrift had beslist; bij die tweede omzetting is daarmee geen rekening gehouden. Ten slotte wordt door AICE kennelijk iedere omzetting afzonderlijk beoordeeld, gelet op de afwijzende beslissing op het verzoek tot schorsing, zelfs nadat de officier van justitie aan AICE had meegedeeld dat het zeer waarschijnlijk was dat de rechter op het huidige bezwaarschrift een zelfde beslissing zou nemen en een herkansing zou geven.

De rechtbank oordeelt verder als volgt.
Ook deze veroordeelde zal zijn door de rechter opgelegde straf moeten ondergaan. Juist in een geval als dat van deze veroordeelde (lijdend aan schizofrenie en angststoornissen) is maatwerk daarbij echter van belang. Bij de tenuitvoerlegging moet volgens de wet rekening worden gehouden met alle in aanmerking komende belangen, waaronder ook die van de veroordeelde.2 Er zal daarbij dus moeten worden gekeken naar de persoon van de veroordeelde. Tot 1 januari 2020 was daarvoor de executie-officier van justitie, die namens het Openbaar Ministerie dat maatwerk leverde.
Nergens blijkt uit dat AICE bij de beslissingen rekening heeft gehouden met “het totale beeld van de dader”. In deze zaak is bovendien sprake van “bijzondere omstandigheden”, namelijk de recente uitspraak van de rechtbank, waarin is geoordeeld dat veroordeelde nog een herkansing krijgt. Feitelijk wordt door AICE de rechterlijke beslissing genegeerd. De beslissingen van AICE hebben op deze wijze een hoog ‘computer-says-no’-gehalte. Mede gelet op de recente ervaringen van het Kindertoeslagschandaal zou van een overheidsinstantie anders mogen worden verwacht.
Er zijn in deze zaak geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die zouden moeten leiden tot een andere beslissing dan die van 17 november 2021. Het bezwaar zal daarom ook in deze zaak gegrond worden verklaard.

]]>
https://01-strafrecht-advocaat.nl/aice-moet-vervangende-hechtenis-na-omzetting-werkstraf-eerder-opschorten/feed/ 0
Taakstrafverbod geldt niet altijd bij ontucht https://01-strafrecht-advocaat.nl/taakstrafverbod-geldt-altijd-ontucht/ https://01-strafrecht-advocaat.nl/taakstrafverbod-geldt-altijd-ontucht/#respond Thu, 07 Dec 2017 07:35:09 +0000 https://01-strafrecht-advocaat.nl/?p=4850

Het taakstrafverbod van artikel 22b Sr. bepaalt dat voor zedendelicten doorgaans geen werkstraf mag worden opgelegd. Er bestaat echter een kleine ruimte om hiervan af te wijken. Dit zien we o.a. in de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, 23 november 2017, ECLI:NL:RBROT:2017:9356.

Taakstrafverbod

Artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht verbiedt de rechter om in sommige gevallen een taakstraf op te leggen. Op grond van dat artikel kan – voor zover van belang – géén taakstraf worden opgelegd in geval van veroordeling voor een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaar of meer is gesteld en dat een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ten gevolge heeft gehad.

Ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit

In de genoemde uitspraak ging het om ontucht ex artikel 245 Sr. met een 14 jarig meisje.
Op hdit feit staat een gevangenisstraf van maximaal acht jaar, zodat aan het eerste criterium is voldaan. De vraag is daarom of dit feit ook een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van [naam slachtoffer] tot gevolg heeft gehad.

Bij de beantwoording van die vraag wordt vooropgesteld dat het hier aan de orde zijnde artikel 245 Sr niet is opgenomen in artikel 22 lid 1 onder b Sr. In dit onderdeel van dit artikellid zijn een aantal strafbare feiten opgesomd waarvoor een ‘kale’ taakstraf onder alle omstandigheden is uitgesloten. Uit deze keuze van de wetgever wordt afgeleid dat de wetgever ten aanzien van artikel 245 Sr expliciet ruimte heeft gelaten voor de rechter om te beoordelen of de betreffende ontuchtige handelingen zijn te kwalificeren als een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit, of niet. Bij de beoordeling of sprake is van een dergelijke ernstige inbreuk zijn de omstandigheden van het geval relevant (Hoge Raad 24 januari 2017, ECLI:NL:HR:2017:66).

Op het eerste gezicht lijkt in dit geval met de bewezenverklaarde ontuchtige handelingen van een dergelijke inbreuk sprake te zijn. Bij nadere beschouwing geven de volgende omstandigheden aanleiding om te twijfelen of daadwerkelijk van een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van [naam slachtoffer] is gemaakt.

Voorafgaand aan de nacht van 19 op 20 november 2016 hebben de verdachte en [naam slachtoffer] elkaar meerdere keren ontmoet. De eerste keer was dat in gezelschap van vrienden, maar daarna hebben zij twee of drie keer met elkaar afgesproken. [naam slachtoffer] heeft over deze ontmoetingen verklaard dat zij toen met elkaar hebben geknuffeld en gezoend. Daarnaast hebben zij gedurende deze periode veelvuldig en soms langdurig telefonisch contact gehad, vaak meerdere keren per dag. Daarbij bespraken zij van alles, ook onderwerpen die hen aan het hart lagen.

Dat [naam slachtoffer] in de nacht van 19 op 20 september bij de verdachte zou overnachten, was dan ook geen toevallige gebeurtenis maar het resultaat van een van tevoren gemaakte afspraak tussen de verdachte en [naam slachtoffer] . Vast staat verder dat de verdachte gedurende deze nacht steeds de instemming van [naam slachtoffer] heeft gevraagd, zowel over de vraag of ze zeker wist dat ze bij hem wilde slapen als over de seksuele handelingen die hij uitvoerde. Toen [naam slachtoffer] in eerste instantie te kennen gaf geen seks met hem te willen, heeft hij alleen gevraagd of ze daar nog niet aan toe was en verder niet aangedrongen. Vervolgens heeft [naam slachtoffer] uit eigen beweging gezegd dat ze toch seks met de verdachte wilde. De volgende dag hebben ze samen ontbeten en weer gezoend.

Hoewel zowel de verdachte als [naam slachtoffer] verklaren dat zij geen relatie met elkaar hadden, had hun verhouding dus – ondanks het leeftijdsverschil – wel affectieve kenmerken. Zij verklaren ook allebei weliswaar niet verliefd te zijn geweest, maar de ander wel ‘leuk’ te hebben gevonden.

Ook is van belang dat [naam slachtoffer] heeft verklaard geen spijt te hebben van de gebeurtenissen in de nacht van 19 op 20 september, maar alleen van de gevolgen die deze gebeurtenissen voor haar en de verdachte hebben gehad, met name de strafvervolging.

Bij de vaststelling en weging van deze omstandigheden is steeds onder ogen gezien dat de instemming/mening van het slachtoffer voor de strafbaarheid van ontuchtige handelingen bij een minderjarige slechts onder bijzondere omstandigheden een relevante factor is. Bij de beoordeling van de vraag of in het kader van de strafoplegging sprake is van een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit kan van die instemming/mening van het slachtoffer niet worden weggekeken. Bij die beoordeling is dat een omstandigheid die moet worden gewaardeerd en meegewogen.

Op basis van het bovenstaande kan niet – zonder meer – worden geconcludeerd dat er sprake is van een ernstige inbreuk van de lichamelijke integriteit van [naam slachtoffer] . Er is daarmee niet voldaan aan het tweede criterium van artikel 22b Sr en daarom is er in dit geval geen sprake van een wettelijk taakstrafverbod.

]]>
https://01-strafrecht-advocaat.nl/taakstrafverbod-geldt-altijd-ontucht/feed/ 0
Taakstraf alleen uitgesloten bij ernstige inbreuk lichamelijke integriteit https://01-strafrecht-advocaat.nl/taakstraf-alleen-uitgesloten-ernstige-inbreuk-lichamelijke-integriteit/ https://01-strafrecht-advocaat.nl/taakstraf-alleen-uitgesloten-ernstige-inbreuk-lichamelijke-integriteit/#respond Thu, 27 Apr 2017 20:40:42 +0000 https://01-strafrecht-advocaat.nl/?p=4580 Mede gelet op de wetsgeschiedenis is o.g.v. art. 22b.1 aanhef en onder a, Sr een taakstraf alleen uitgesloten indien daadwerkelijk een ernstige inbreuk is gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Of daarvan sprake is hangt af van de omstandigheden van het geval. Op zichzelf neemt het middel terecht tot uitgangspunt dat art. 22b.1 aanhef en onder a, Sr slechts van toepassing is in geval van een daadwerkelijk ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het middel klaagt echter tevergeefs dat het Hof de strafoplegging niet toereikend heeft gemotiveerd. Het middel miskent dat het Hof de strafoplegging niet alleen heeft gebaseerd op zijn oordeel over de gevolgen die het desbetreffende zedendelict heeft gehad voor het slachtoffer, maar dat het Hof aan de strafoplegging mede ten grondslag heeft gelegd dat het opleggen van een taakstraf niet passend is gelet op de ernst van de beide bewezenverklaarde feiten (HR 24 januari 2017, ECLI:NL:HR:2017:66).

Wettelijk kader taakstrafverbod

Art. 22b, eerste lid, Sr luidt:
“Een taakstraf wordt niet opgelegd in geval van veroordeling voor:
a. een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld en dat een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ten gevolge heeft gehad;
b. een van de misdrijven omschreven in de artikelen 181, 240b, 248a, 248b, 248c en 250.”

Wetgeschiedenis taakstrafverbod

De wetsgeschiedenis van de Wet van 17 november 2011 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met het beperken van de mogelijkheden om een taakstraf op te leggen voor ernstige zeden- en geweldsmisdrijven en bij recidive van misdrijven, Stb. 2012, 1 houdt onder meer het volgende in:
“Artikel 22b, eerste lid
In het eerste lid, onderdeel a, wordt bepaald dat een taakstraf niet kan worden opgelegd voor een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld en dat een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ten gevolge heeft gehad. Voor de omschrijving van de misdrijven waarvoor een taakstraf niet meer aan de orde is, is derhalve gekozen voor een combinatie van twee criteria, te weten een formeel criterium (misdrijf waarop een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld) en een materieel criterium (ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer). Tezamen strekken zij ertoe het opleggen van een taakstraf uit te sluiten in geval van ernstige zeden- en geweldsmisdrijven.
Het formele criterium sluit aan bij de opvatting van de wetgever over de ernst van een delict. (…)
Het materiële criterium staat in het teken van de gevolgen die het gepleegde misdrijf heeft gehad. Een taakstraf wordt niet opgelegd indien het misdrijf een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ten gevolge heeft gehad. Bij zeden- en geweldsmisdrijven is in beginsel steeds sprake van inbreuken op de lichamelijke integriteit. De ernst van de inbreuk kan verschillen. In geval van een poging tot een zeden- of geweldsmisdrijf kan het zo zijn dat er geen sprake is van een daadwerkelijke inbreuk op de lichamelijke integriteit. De ernst van de inbreuk op de lichamelijke integriteit is dus bepalend voor de mogelijkheid om een taakstraf op te leggen. Zijn de gevolgen voor de lichamelijke integriteit van het slachtoffer beperkt gebleven, dan kan een «kale» taakstraf worden opgelegd.
Een inbreuk op de lichamelijke integriteit is niet hetzelfde als lichamelijk letsel. Zeker bij zedenmisdrijven kan sprake zijn van een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit, zonder dat daarbij sprake is van lichamelijk letsel. Aan de andere kant is bij lichamelijk letsel wel altijd sprake van een inbreuk op de lichamelijk integriteit. In de gevallen waarin het misdrijf beperkt lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad, is geen sprake van een zo ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit dat daarom het opleggen van een taakstraf is uitgesloten.
Een aantal voorbeelden kan dienen ter verduidelijking. Iemand een tongzoen opdringen of het stoppen van een vinger in iemands mond of oor (zonder instemming van de betrokkene) is strafrechtelijk, als die handelingen een seksuele lading hebben, te kwalificeren als verkrachting. Hoewel deze handelingen zeker een inbreuk vormen op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, gaat het niet om de ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit die de term «verkrachting» oproept. Voornoemde handelingen kunnen dus met een taakstraf bestraft worden, maar de verkrachting die gepaard gaat met genitale penetratie kan dat niet.
(…)
In de formulering van het materiële criterium is er bewust van afgezien te spreken van de gevolgen voor de geestelijke integriteit van het slachtoffer. De reden daarvoor is dat de gevolgen die een misdrijf heeft voor het geestelijk welzijn van een slachtoffer sterk uiteenlopen van persoon tot persoon. De gevolgen voor de geestelijke integriteit zijn daarmee een te weinig objectieve maatstaf voor de beoordeling of een taakstraf mag worden opgelegd. Daar komt bij dat voor de delictsomschrijvingen van zeden- en geweldsmisdrijven in het Wetboek van Strafrecht geldt dat steeds sprake is van inbreuken op de lichamelijke integriteit.
Een en ander wil uiteraard niet zeggen dat de rechter de gevolgen die een misdrijf heeft gehad voor het geestelijk welzijn van het slachtoffer niet kan en zal meewegen bij de straftoemeting. De ernstige psychische gevolgen die een misdrijf heeft gehad voor het slachtoffer, kunnen de rechter doen besluiten geen taakstraf, maar een gevangenisstraf op te leggen.”
(Kamerstukken II, 2009-2010, 32 169, nr.3, p. 8-10)
“De regering heeft met het wetsvoorstel wat betreft de straftoemeting een balans gezocht tussen de richtinggevende rol van de wetgever en de straftoemetingsvrijheid van de rechter. Dat brengt mee dat aan de ene kant de wetgever in algemene zin duidelijkheid moet bieden voor welke misdrijven de taakstraf een passende straf is en aan de andere kant de wetgever voldoende ruimte moet laten aan de rechter om in het concrete geval een passende straf te bepalen, gelet op de aard en de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dat feit is begaan en de persoon van de dader, en rekening houdend met de mogelijk verschillende strafdoelen.
(…)
De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat ook inbreuken op de geestelijke integriteit van een slachtoffer aanleiding zouden moeten zijn om van het opleggen van een taakstraf af te zien. De regering heeft er in het wetsvoorstel van afgezien om de beoordeling of een bepaald strafbaar feit wel of geen ernstige inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer te verbinden aan de wijze waarop het slachtoffer het strafbare feit heeft beleefd. Deze beleving loopt uiteen van persoon tot persoon. De beleving van een strafbaar feit door het slachtoffer is daarmee een te weinig objectieve maatstaf voor de beoordeling of een taakstraf mag worden opgelegd. Daar komt bij dat voor de delictsomschrijvingen van zeden- en geweldsmisdrijven in het Wetboek van Strafrecht geldt dat steeds sprake is van inbreuken op de lichamelijke integriteit en niet op de geestelijk integriteit.
(…)
Het voorgestelde wettelijk criterium dat door middel van het misdrijf een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer is gepleegd, vergt van de rechter een beoordeling van de ernst van de feitelijke inbreuk op de lichamelijke integriteit die heeft plaatsgevonden. In de memorie van toelichting heeft de regering aangegeven dat niet bij ieder lichamelijk letsel sprake is van een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit en heeft dit geïllustreerd aan de hand van een voorbeeld. Bij zwaar lichamelijk letsel is wel steeds sprake van een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit.”
(Kamerstukken II, 2009–2010, 32 169, nr. 7, p. 7, 8, 15 en 17)
3.4.
Mede gelet op deze wetsgeschiedenis is op grond van art. 22b, eerste lid aanhef en onder a, Sr een taakstraf alleen uitgesloten indien daadwerkelijk een ernstige inbreuk is gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Of daarvan sprake is hangt af van de omstandigheden van het geval.
3.5.
Op zichzelf neemt het middel terecht tot uitgangspunt dat art. 22b, eerste lid aanhef en onder a, Sr slechts van toepassing is in geval van een daadwerkelijk ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het middel klaagt echter tevergeefs dat het Hof de strafoplegging niet toereikend heeft gemotiveerd. Het middel miskent dat het Hof de strafoplegging niet alleen heeft gebaseerd op hetgeen het heeft overwogen over de psychische gevolgen die het desbetreffende zedendelict heeft gehad voor het slachtoffer, maar dat het Hof aan de strafoplegging mede ten grondslag heeft gelegd dat het opleggen van een taakstraf niet passend is gelet op de ernst van de beide bewezenverklaarde feiten.

]]>
https://01-strafrecht-advocaat.nl/taakstraf-alleen-uitgesloten-ernstige-inbreuk-lichamelijke-integriteit/feed/ 0
Niet alleen aard misdrijf, maar concrete omstandigheden bepalend voor taakstrafverbod https://01-strafrecht-advocaat.nl/alleen-aard-misdrijf-concrete-omstandigheden-bepalend-taakstrafverbod/ https://01-strafrecht-advocaat.nl/alleen-aard-misdrijf-concrete-omstandigheden-bepalend-taakstrafverbod/#respond Wed, 25 Jan 2017 12:14:54 +0000 https://01-strafrecht-advocaat.nl/?p=4430 Mede gelet op deze wetsgeschiedenis is op grond van art. 22b, eerste lid aanhef en onder a, Sr een taakstraf alleen uitgesloten indien daadwerkelijk een ernstige inbreuk is gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Of daarvan sprake is hangt af van de omstandigheden van het geval. Op zichzelf neemt het middel terecht tot uitgangspunt dat art. 22b, eerste lid aanhef en onder a, Sr slechts van toepassing is in geval van een daadwerkelijk ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het middel klaagt echter tevergeefs dat het Hof de strafoplegging niet toereikend heeft gemotiveerd. Het middel miskent dat het Hof de strafoplegging niet alleen heeft gebaseerd op hetgeen het heeft overwogen over de psychische gevolgen die het desbetreffende zedendelict heeft gehad voor het slachtoffer, maar dat het Hof aan de strafoplegging mede ten grondslag heeft gelegd dat het opleggen van een taakstraf niet passend is gelet op de ernst van de beide bewezenverklaarde feiten (HR 24 januari 2017, ECLI:NL:HR:2017:66).

]]>
https://01-strafrecht-advocaat.nl/alleen-aard-misdrijf-concrete-omstandigheden-bepalend-taakstrafverbod/feed/ 0
Omzetting taakstraf naar geldboete https://01-strafrecht-advocaat.nl/omzetting-taakstraf-naar-geldboete/ https://01-strafrecht-advocaat.nl/omzetting-taakstraf-naar-geldboete/#respond Sat, 17 Dec 2016 19:05:09 +0000 https://01-strafrecht-advocaat.nl/?p=4299 In uitzonderlijke gevallen komt het voor dat de taakstraf niet meer kan worden verricht. Wanneer de officier van justitie dan tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis vordert, kan de veroordeelde hiertegen binnen 14 dagen een bezwaarschrift indienen bij de rechtbank. In het bezwaarschrift en ter terechtzitting kan de advocaat namens de veroordeelde pleiten voor een omzetting van de taakstraf naar een geldboete.

Redenen niet kunnen uitvoeren taakstraf

Er kunnen verschillende redenen zijn waarom de veroordeelde niet in staat is om de taakstraf nog uit te voeren:

  • veroordeelde is mantelverzorger van partner, die ziekte van Lyme heeft (rechtbank Noord-Holland, 22 mei 2015, ECLI:NL:RBNHO:2015:5698)
    de partner heeft elke dag last van misselijkheid en pijn en ziet het leven eigenlijk niet meer zitten. Dat zijn bekende verschijnselen bij mensen met de ziekte van Lyme. Het aantal zelfdodingen onder patiënten met de ziekte van Lyme is onrustbarend hoog. Zij kan niet alleen worden gelaten. Afgelopen zaterdag, toen veroordeelde door 4 agenten naar het politiebureau werd afgevoerd, was er sprake van grote paniek bij zijn echtgenote. Veroordeelde heeft de hele dag op het bureau doorgebracht.
    Veroordeelde voelt zich niet alleen moreel verplicht zijn echtgenote te verzorgen, het is bovendien praktisch onmogelijk hulp in te schakelen van familieleden nu zij hun eigen werk hebben. Ook de eigen gezondheid van veroordeelde laat de laatste tijd te wensen over. Er is sprake van aanzienlijke vermoeidheidsverschijnselen.
    Uitspraak politierechter: 
    De politierechter is met de verdediging en de officier van justitie van oordeel, dat – gelet op het voorgaande – het bezwaarschrift gegrond dient te worden verklaard. Ter zitting is echter aan de orde gekomen dat uitvoering van de werkstraf aanzienlijke problemen voor veroordeelde met zich mee zal brengen. Hoewel artikel 22f Sr lid 3 niet zover lijkt te reiken, zal de politierechter – in aanmerking nemende de argumenten van veroordeelde en zijn raadsman, de leeftijd van veroordeelde, zijn voor het overige blanco strafblad en de ouderdom van het feit – in plaats van het aantal uren taakstraf of dagen voorlopige hechtenis te wijzigen, als meest passende beslissing onder de specifieke omstandigheden van deze zaak de werkstraf omzetten in een geldboete, zodat uitvoering kan worden gegeven aan het vonnis. Om de in het vonnis opgelegde werkstraf zoveel mogelijk te benaderen zal worden uitgegaan van € 25,00 per 1 uur werkstraf.
    Ten overvloede overweegt de politierechter dat ten aanzien van een binnengekomen gratieverzoek van veroordeelde als advies aan Zijne Majesteit de Koning zal worden ingediend de opgelegde werkstraf kwijt te schelden onder de voorwaarde dat veroordeelde aan de Staat een geldbedrag van € 2.000,00 zal voldoen (artikel 13 lid 3 Gratiewet).
]]>
https://01-strafrecht-advocaat.nl/omzetting-taakstraf-naar-geldboete/feed/ 0
Omzetting werkstraf in het jeugdstrafrecht https://01-strafrecht-advocaat.nl/omzetting-werkstraf-in-het-jeugdstrafrecht/ https://01-strafrecht-advocaat.nl/omzetting-werkstraf-in-het-jeugdstrafrecht/#respond Sun, 21 Aug 2016 18:55:15 +0000 https://01-strafrecht-advocaat.nl/?p=4047 Een onderzoek naar de toereikendheid van de procedure ex art. 77p Sr. met het oog op de (rechts)positie van de jeugdige en het belang van de maatschappij.

Omzetting werkstraf in het jeugdstrafrecht

Conclusies bij masterscriptie ‘Omzetting werkstraf in het jeugdstrafrecht

Alles afwegende kan concludeert de autieur dat de procedure inzake de omzetting taakstraf en het bezwaarschrift ex art. 77p Sr in beginsel toereikend is met het oog op de (rechts)positie van de jeugdige en het belang van de maatschappij. Enige nuancering is echter wel op zijn plaats, met name waar het de aansluiting van de praktijk op de procedure betreft.

Procedureel gezien sluiten de regeling van art. 77p Sr en de daaraan verbonden bepalingen voldoende aan bij zowel de rechtspositie van de jeugdige als het belang van de maatschappij. Zo krijgt de jeugdige de kans een bezwaarschrift in te dienen, wordt hij in de meeste gevallen bijgestaan door een raadsman en wordt er tegemoetgekomen aan het beginsel van hoor en wederhoor. De ouders worden voor de zitting opgeroepen en de kinderrechter motiveert zijn beslissing. Verder wordt aan het belang van de maatschappij tegemoetgekomen aangezien de officier zelfstandig het bevel tot omzetting kan doen en dit tot een snelle reactie op fout gedrag leidt. Op die manier ontstaat er vertrouwen in het rechtssysteem en wordt het werk van ketenpartners, met name de Raad en de werkplekken, niet ondermijnd.

Op drie punten dient naar de mening van de auteut  verandering te komen.

  • Wetswijziging schorsende werking bij bezwaarschrift (die was opgeheven)
    Ten eerste ben ik het niet eens met de wetswijziging die heeft plaatsgevonden met betrekking tot de schorsende werking van de indiening van een bezwaarschrift. Mijns inziens is het met name in het jeugdstrafrecht van belang dat de veroordeelde niet meteen in hechtenis wordt gezet, maar dat deze eerst de kans krijgt zijn kant van het verhaal aan een kinderrechter voor te leggen. In de praktijk wordt weliswaar geen gebruik gemaakt van deze mogelijkheid, maar om de regel van opschortende werking alleen uit de wet te halen
    omdat anders, zoals bij de heer Dittrich, de angst ontstaat dat veel veroordeelden een bezwaarschrift in zullen dienen om tijd te winnen, is mijns inziens geen goed argument. De praktijk leert namelijk dat de meeste jeugdigen ook zonder de schorsende werking een bezwaarschrift indienen. Ik ben dan ook van mening dat met name met het oog op de rechtspositie van de jeugdige de bepaling dat de indiening van een bezwaarschrift schorsende werking heeft, wederom in de wet opgenomen dient te worden.
  • Ouders dienen kennisgeving te ontvangen
    Ten tweede dient mijns inziens art. 504 Sv ook van toepassing verklaard te worden op de kennisgeving van de omzetting van een taakstraf. Wanneer ouders namelijk een afschrift van de omzetting ontvangen, is de kans groter dat de jeugdige op de hoogtewordt gebracht van zijn recht op indiening van een bezwaarschrift. In het licht van de rechtspositie van de jeugdige is dit belangrijk.
    Tot slot dient mijns inziens de bepaling van art. 489 lid 2 Sv in die zin aangepast te worden dat de raadsman te allen tijde ambtshalve door de rechtbank wordt toegevoegd en niet alleen wanneer daar behoefte aan bestaat, zoals dat in het huidige artikel is geregeld.

    Zoals gezegd, ligt het probleem bij de aansluiting van de praktijk op de regelgeving en niet zo zeer de regelgeving zelf. Zo heb ik in mijn onderzoek geconstateerd dat er sprake is van miscommunicatie tussen de ketenpartners. De rechtbank en de Raad gaven beide aan behoefte te hebben aan aanwezig van de Raad bij de behandeling van een bezwaarschrift. De rechtbank was echter in de veronderstelling dat de Raad daar niet voldoende capaciteit voor zou hebben en aan de andere kant gaf de Raad aan voortaan zelf verzoeken te doen aan de rechtbank om aanwezig te mogen zijn bij een zitting. Analoog aan de artikelen 77o Sr en 494 Sv kan de Raad als adviesgever bij de zitting aanwezig zijn. Aangezien de Raad over voldoende capaciteit beschikt, ligt er mijns inziens een taak voor het OM voortaan voor elke zitting waar een bezwaarschrift wordt behandeld, ook een uitnodiging aan de Raad te sturen. De Raad wordt op die manier in de gelegenheid gesteld zijn standpunt toe te lichten en meer inzicht te krijgen in de motivatie van de beslissing van een kinderrechter. Tevens wordt er tegemoet gekomen aan het recht op hoor- en wederhoor en heeft de kinderrechter een klankbord voor het verhaal van de jeugdige.

    Hiernaast is het mijns inziens van belang dat de Raad uitgebreider rapporteert, in die zin dat er meer wordt ingegaan op leefomstandigheden van een jeugdige en dat niet alleen wordt gerapporteerd op het mislukken van de taakstraf. De Raad heeft namelijk veel van doen met de jeugdige en heeft vaak ook veel inzicht in diens thuissituatie en leefomstandigheden. Zoals al eerder aangegeven kan de kinderrechter hierdoor van tevoren al een beter beeld krijgen van de situatie en zal dit eventueel leiden tot tijdsbesparing. De kinderrechter hoeft dan op zitting namelijk minder tijd te besteden aan de beeldvorming omtrent de leefsituatie van een jeugdige en kan sneller tot een beslissing komen. Verondersteld kan worden dat er dan meer zaken op een zitting kunnen worden
    gepland, wat tot gevolg heeft dat een zaak sneller op zitting kan komen. Echter, wanneer de Raad voortaan standaard op de zitting aanwezig is, kan dat ook tot gevolg hebben dat de zaken meer tijd kosten. Wat het effect van deze veranderingen zal zijn, zal de
    praktijk dan ook moeten uitwijzen. Tot slot is een ‘tussenvorm’ als het Laatste Kans-project in het licht van het straffen op maat toe te juichen, maar wil een dergelijk project slagen, dient deze straf mijns inziens wel écht zwaarder te zijn dan een reguliere taakstraf. Wellicht is het een idee de gedragsbeïnvloedende maatregel als een dergelijke ‘tussenvorm’ op te leggen. Deze straf is namelijk intensiever dan een taakstraf maar is nog niet zo zwaar als jeugddetentie. De gedragsbeïnvloedende maatregel maakt het mogelijk door middel van jeugdzorg te interveniëren in de leefsituatie van deze jeugdigen. Kennelijk bestaat hieraan behoefte, aangezien uit mijn onderzoek is gebleken dat gebrek aan structuur en een onevenwichtige leefsituatie van de jeugdige vaak de oorzaak zijn van het mislukken van de taakstraf. Daarentegen kan gesteld worden dat de gedragsbeïnvloedende maatregel in deze setting niet gewenst is gezien de lange duur van deze maatregel. De vervangende jeugddetentie zou immers van aanzienlijk kortere duur zijn. Verandering in de leefsituatie van een jeugdige vereist echter veel tijd, wat het verschil in tijdspanne mijns inziens zou rechtvaardigen. Bovendien wordt met de gedragsbeïnvloedende maatregel beoogd te voorzien in een vorm van vrijheidsbeperking in plaats van vrijheidsbeneming. Aangezien de maatregel voornamelijk in de vorm van extramurale hulpverlening zal geschieden, zal de jeugdige dit als minder belastend ervaren dan jeugddetentie en in die zin is de gedragsbeïnvloedingen maatregel mijns inziens een goed alternatief dat als ‘tussenvorm’ kan fungeren.

]]>
https://01-strafrecht-advocaat.nl/omzetting-werkstraf-in-het-jeugdstrafrecht/feed/ 0