Noodweer – Strafrecht-advocaat.nl https://01-strafrecht-advocaat.nl De website voor het vinden van een ervaren strafrechtadvocaat Mon, 01 Apr 2024 23:13:20 +0000 nl hourly 1 https://wordpress.org/?v=6.1.7 Schieten na uit de hand gelopen drugsdeal levert geen noodweer op https://01-strafrecht-advocaat.nl/schieten-na-uit-de-hand-gelopen-drugsdeal-levert-geen-noodweer-op/ https://01-strafrecht-advocaat.nl/schieten-na-uit-de-hand-gelopen-drugsdeal-levert-geen-noodweer-op/#respond Mon, 01 Apr 2024 23:13:20 +0000 https://01-strafrecht-advocaat.nl/?p=5254 Poging tot doodslag door met vuurwapen meermalen in richting van twee anderen te schieten tijdens vuurgevecht naar aanleiding van een uit de hand gelopen drugsdeal. Verdachte doet een beroep op noodweer.(HR 18 april 2023, ECLI:NL:HR:2023:633):

Het hof heeft op grond van deze vaststellingen geoordeeld dat de gewelddadige gedragingen van beide kanten bij deze ten behoeve van een drugstransactie afgesproken samenkomst, waarbij beide partijen zich bewapend hadden, niet kunnen worden opgevat als “verdediging”. Daarin ligt mede besloten dat het hof de gebeurtenissen heeft opgevat als een samenhangend geheel van elkaar in een escalatie snel opvolgende gedragingen waarbij niet aannemelijk is geworden dat die snel opvolgende gedragingen uitsluitend of in overwegende mate het gevolg waren van het afgaan van het pistool van [betrokkene 1] . Het hierop voortbouwende oordeel van het hof dat de gedragingen van de verdachte kunnen worden aangemerkt als aanvallend in de onder 3.3 bedoelde zin, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.

]]>
https://01-strafrecht-advocaat.nl/schieten-na-uit-de-hand-gelopen-drugsdeal-levert-geen-noodweer-op/feed/ 0
Noodweer verweer realistisch beoordelen https://01-strafrecht-advocaat.nl/noodweer-verweer-realistisch-beoordelen/ https://01-strafrecht-advocaat.nl/noodweer-verweer-realistisch-beoordelen/#respond Mon, 06 Sep 2021 04:44:22 +0000 https://01-strafrecht-advocaat.nl/?p=5197

Bij noodweer schiet je als het ware in een soort overlevingsmodus. De primitieve overlevingsinstincten treden in werking. Je gaat als het ware handelen als een soort Neanderthaler. Vaak gebeurt het onverwachts, ongevraagd, en doorgaans ben je ongeoefend en dan moet je je wel verdedigen. Het is dan niet de bedoeling om de noodweersituatie te juridisch te beoordelen. We moeten wel met een realistische blik de hele situatie bekijken. De A-G schrift bij ECLI:NL:HR:2020:1685 het volgende hierover:.

De Hoge Raad heeft in zijn overzichtsarrest inzake noodweer(exces) van 2016 onder meer overwogen dat in het voor noodweer geldende vereiste dat de gedraging is “geboden door de noodzakelijke verdediging” zowel de subsidiariteits- als de proportionaliteitseis tot uitdrukking wordt gebracht. De in het verband van de proportionaliteiteis geldende maatstaf luidt of de gedraging als verdedigingsmiddel niet in onredelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding. De keuze van het verdedigingsmiddel en de wijze waarop het is gebruikt, staan bij de beoordeling van de proportionaliteit centraal. De Hullu schrijft over het ‘geboden zijn’ van de verdediging het volgende (hier met weglating van de voetnoten):

“Moderner uitgedrukt gaat het om de toets of de verdediging proportioneel was, vooral de keuze van de verdedigingswijze (bijvoorbeeld slaan, steken of schieten) en de intensiteit ervan (zo veel en zo hard slaan, schieten op vitale of minder vitale lichaamsdelen). Die proportionaliteitstoets wordt vooral door de omstandigheden van het geval bepaald. In recente rechtspraak wordt echter duidelijk aangegeven dat ‘de proportionaliteitstoets ertoe strekt om niet ook dan een gedraging straffeloos te doen zijn indien zij – als verdedigingsmiddel – niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding’ alsmede dat die maatstaf tot een terughoudende toetsing van de verdediging noopt. De precieze manier van verdedigen behoeft dus zeker niet de beste te zijn.

De wetgever heeft mijns inziens inderdaad beoogd om ‘wanverhoudingen’ tussen doel en middel, disproportionaliteit buiten de noodweerbevoegdheid te houden. Het proportionaliteitsvereiste zou dan in ieder geval excessen eruit moeten zeven (zoals het doodsteken van iemand die bij een beroving minder dan één gram cocaïne en tien gulden heeft buitgemaakt) en voor een (niet te zwaar aangezette) redelijkheidstoetsing moeten zorgen. Het is niet de bedoeling geweest om de gekozen verdediging op een weegschaal te leggen en de vraag te stellen of de verdediging optimaal is geweest. Een wat ruimhartiger toetsing van de proportionaliteit past ook bij het rechtsordehandhavingsaspect van noodweer. Het doet bovendien recht aan de psychologische werkelijkheid van de burger ten tijde van de aanranding; ongevraagd, onverwacht en doorgaans ongeoefend heeft deze zich immers moeten verdedigen en dat kan tot een wat mildere beoordeling van de proportionaliteit leiden. Een zekere ruimhartigheid lijkt ook te passen bij de tijdgeest in onze ‘veiligheidsmaatschappij’. Van belang kan hier overigens ook worden het bestaan van noodweerexces, dat begrijpelijke overschrijdingen van vooral de proportionaliteit kan verontschuldigen.

]]>
https://01-strafrecht-advocaat.nl/noodweer-verweer-realistisch-beoordelen/feed/ 0
Met keukenmes verdedigen tegenover de vuisten van een ander niet altijd disproportioneel https://01-strafrecht-advocaat.nl/met-keukenmes-verdedigen-tegenover-de-vuisten-van-een-ander-niet-altijd-disproportioneel/ https://01-strafrecht-advocaat.nl/met-keukenmes-verdedigen-tegenover-de-vuisten-van-een-ander-niet-altijd-disproportioneel/#respond Mon, 06 Sep 2021 04:28:30 +0000 https://01-strafrecht-advocaat.nl/?p=5195 Het verdedigen met een mes tegenover een een aanval met de vuisten is doorgaans disproportioneel, maar niet altijd. In de zaak Hr, 14 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:512. Het ging in casu over een neef die bij zijn tante verbleef. Er ontstond een discussie over het lange douchen. De vriend van de tante, die tamelijk forser was dan de verdachte viel hem aan, sloeg hem met vuisten en sloeg ook de Playstation kapot. De verdachte verdedigde zich uiteindelijk door de vriend van tante te steken.

De Hoge Raad oordeelde als volgt:

Indien door of namens de verdachte een beroep op noodweer, noodweerexces of putatieve noodweer is gedaan, moet de rechter een gemotiveerde beslissing geven op dat verweer. Dan zal hij moeten onderzoeken of aan de voorwaarden voor de aanvaarding van dat verweer is voldaan. In dat verband kan betekenis toekomen aan de inhoud en indringendheid van de door of namens de verdachte aangevoerde argumenten.
Bij de beoordeling van het beroep kunnen nauwkeurige en consistente feitelijke vaststellingen van belang zijn, waarbij de rechter de last tot het aannemelijk maken van die feitelijke grondslag niet uitsluitend op de verdachte mag leggen.
Als de rechter het beroep verwerpt, dient hij duidelijk te maken of hij de door of namens de verdachte aan het verweer ten grondslag gelegde feitelijke toedracht niet aannemelijk geworden acht, dan wel of die toedracht het beroep niet kan doen slagen.
In het voor noodweer geldende vereiste dat de gedraging is ‘geboden door de noodzakelijke verdediging’ worden zowel de zogenoemde subsidiariteits- als de proportionaliteitseis tot uitdrukking gebracht. Deze met elkaar samenhangende en niet altijd scherp te onderscheiden eisen hebben betrekking op de vraag of de verdediging tegen de aanranding noodzakelijk was, respectievelijk op de vraag of de gekozen wijze van verdediging tegen de aanranding geboden was.
De proportionaliteitseis strekt ertoe om niet ook dan een gedraging straffeloos te doen zijn als zij – als verdedigingsmiddel – niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding. De in dat verband – tot terughoudendheid nopende – maatstaf luidt of de gedraging als verdedigingsmiddel niet in onredelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding. De keuze van het verdedigingsmiddel en de wijze waarop het is gebruikt, staan bij de beoordeling van de proportionaliteit centraal. Zo staat in beginsel het met kracht toebrengen van een diepe, potentieel dodelijke steekwond niet in verhouding met een aanval die bestaat uit het slaan met de blote handen dan wel een vuist. (Vgl. HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456.)

2.4Het hof heeft onder meer vastgesteld dat de verdachte eerst door de aangever is geslagen en dat de verdachte vervolgens de aangever met een keukenmes in diens arm heeft gestoken.
Het hof heeft geoordeeld dat weliswaar op het moment van het slaan door de aangever sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de verdachte door de aangever waartegen de verdachte zich mocht verdedigen, maar dat de verdachte geen beroep op noodweer toekomt omdat niet voldaan is aan de proportionaliteitseis. Daartoe heeft het hof overwogen dat het steken met een keukenmes door de verdachte “in geen enkele verhouding” tot “de ernst van de aanranding” stond. Dat oordeel is niet zonder meer begrijpelijk in het licht van wat hiervoor is vooropgesteld en wat ter terechtzitting in hoger beroep door de verdediging is aangevoerd over de ernst van de door de aangever begane aanranding en de situatie waarin de verdachte op dat moment verkeerde, waarvan het hof de juistheid deels in het midden heeft gelaten.”

]]>
https://01-strafrecht-advocaat.nl/met-keukenmes-verdedigen-tegenover-de-vuisten-van-een-ander-niet-altijd-disproportioneel/feed/ 0
Onttrekken hoeft niet wanneer daartoe geen mogelijk bestond https://01-strafrecht-advocaat.nl/onttrekken-hoeft-niet-wanneer-daartoe-geen-mogelijk-bestond/ https://01-strafrecht-advocaat.nl/onttrekken-hoeft-niet-wanneer-daartoe-geen-mogelijk-bestond/#respond Tue, 12 May 2020 08:33:39 +0000 https://01-strafrecht-advocaat.nl/?p=5120 In HR 17 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:1894 had het hof een verdachte veroordeeld voor zware mishandeling omdat door de verdediging geen omstandigheden zouden zijn gesteld waaruit volgt dat een volgende aanval te vrezen viel. Hof heeft daarmee kennelijk tot uitdrukking gebracht dat, op het moment dat verdachte aangever sloeg, geen sprake meer was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding en ook geen reële dreiging daarvan. De Hoge Raad vond dit niet begrijpelijk.
Daarnaast was door de verdediging aangevoerd dat de verdachte met zijn rug tegen een container of kar stond en zich daardoor niet aan de aanval kon onttrekken. Ook dat verweer had het hof verworpen, maar de Hoge Raad vond dat in redelijkheid de onttrekking in die omstandigheden niet kon worden gevergd. De Hoge Raad overwoog het volgende:

3.1Het middel klaagt onder meer over de verwerping door het Hof van het beroep op noodweer.

3.2.1

Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:

“hij op 29 december 2016 in de gemeente Horst aan de Maas, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [aangever] heeft geslagen en heeft geduwd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.”

3.2.2

Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:

“(…) van de zijde van de verdachte, die in zoverre een bekennende verklaring heeft afgelegd, [is] niet betwist dat aangever [aangever] door hem is geslagen en geduwd. De verdachte heeft verklaard dat hij weliswaar geweld heeft gebruikt, doch dat dit louter een reactie was op een aanval van, te weten duwen door, aangever [aangever]. Het plaatsvinden van die aanval, welke volgens de verdediging dient te worden aangemerkt als een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van het lijf van de verdachte als bedoeld in artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht, wordt overigens door aangever [aangever] ontkend.

(…)

Hoewel de door de verdachte aan aangever [aangever] gestuurde WhatsApp-berichten in een andere richting wijzen, zal het hof bij de bespreking van het verweer uit gaan van de lezing van de verdachte (te weten dat [aangever] hem, verdachte, tweemaal heeft geduwd, voordat hij [aangever] een klap gaf).

Ook als daarvan wordt uitgegaan is niet komen vast te staan, noch aannemelijk geworden dat verdachtes verdediging tegen deze wederrechtelijke aanranding daadwerkelijk noodzakelijk was. Aldus is aan de in die term vervatte subsidiariteitseis niet voldaan, en kan bijgevolg niet worden gesproken van een noodweersituatie. Immers zijn door de verdediging geen feiten gesteld om te onderbouwen dat de verdachte moest handelen zoals hij gedaan heeft, of dat hij zich moest verdedigen en zich niet kon – of wel kon, maar zich niet behoefde te – onttrekken aan de situatie waarin hij zich bevond.

De verdachte hoeft weliswaar niet steeds de feitelijke grondslag van een beroep op noodweer aannemelijk te maken, maar hij zal wel voldoende relevante feiten moeten stellen.

De verdachte heeft zelf ten overstaan van de politie verklaard dat aangever hem twee keer heeft geduwd, waardoor hij met zijn rug tegen een container klapte, hetgeen pijn deed aan zijn rug. De verdachte verklaart verder dat hij zich op dat moment benauwd en bedreigd voelde en dat hij aangever toen in directe reactie de hele harde klap heeft gegeven.

Het hof overweegt dat een reactie op zich in beginsel niet is aan te merken als noodweer. Voorts overweegt het hof dat uit voormelde verklaring op geen enkele wijze blijkt dat de verdachte een nieuwe aanval moest vrezen en evenmin dat de verdachte geen andere mogelijkheden had dan slaan. Ook is er niets feitelijks gesteld over de ruimte waarin de verdachte en aangever [aangever] zich bevonden, noch over bijvoorbeeld een onmogelijkheid om weg te lopen. Uit de verklaringen van de verdachte en aangever die zich in het dossier bevinden kan het hof immers slechts afleiden dat het gaat om een hal, waarin zich een aantal verplaatsbare karren, respectievelijk bakken of roestvrijstalen mestcontainers van 1,20 meter hoog bevonden. Een probleem om weg te lopen blijkt ook niet uit de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg.

Voor zover door de raadsman van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg is betoogd dat de verdachte met zijn rug tegen een stalen container stond (in hoger beroep: dat hij met de rug tegen een kar aan stond) en zich niet kon onttrekken aan de situatie, ziet het hof daarin geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. Ook hier wordt het “zich niet kunnen onttrekken” namelijk feitelijk onvoldoende onderbouwd.

Het enkele feit dat een 34-jarige persoon (van 1,82 meter lang) met de rug tegen een container, respectievelijk kar van 1,20 meter hoog staat, tegenover een 52-jarige persoon (van 1,88 meter lang), levert op zichzelf geen noodweersituatie op en ook hier wordt niet gesteld dat een volgende “aanval” aanstaande was. Voorts worden geen en omstandigheden gesteld waaruit volgt dat daarvoor te vrezen viel.

Het verweer wordt verworpen.”

3.3Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld. Indien door of namens de verdachte een beroep op noodweer, noodweerexces of putatieve noodweer is gedaan, moet de rechter een gemotiveerde beslissing geven op dat verweer. Dan zal hij moeten onderzoeken of aan de voorwaarden voor de aanvaarding van dat verweer is voldaan. Bij de beoordeling van het beroep kunnen nauwkeurige en consistente feitelijke vaststellingen van belang zijn, waarbij de rechter de last tot het aannemelijk maken van die feitelijke grondslag niet uitsluitend op de verdachte mag leggen.
Voor noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een ‘ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding’. Van een ‘ogenblikkelijke aanranding’ is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. Enkele vrees voor zo’n aanranding is daartoe echter niet voldoende.
Aan de voor noodweer geldende subsidiariteitseis is niet voldaan indien de verdachte zich niet behoefde te verdedigen en er dus geen noodzaak tot verdediging bestond. Daarvan is bijvoorbeeld sprake indien de verdachte zich niet alleen aan de aanranding had kunnen, maar zich daaraan ook had moeten onttrekken. Het zich aan de aanranding kunnen onttrekken houdt in dat daartoe voor de verdachte een reële en redelijke mogelijkheid moet hebben bestaan. Dit is bijvoorbeeld niet het geval wanneer de positie van de verdachte en de ruimte waarin hij zich bevindt, redelijkerwijs geen mogelijkheid bieden tot onttrekking aan de aanranding. Onttrekking aan de aanranding moet voorts van de verdachte kunnen worden gevergd. Dit behoeft bijvoorbeeld niet het geval te zijn wanneer de situatie zo bedreigend is dat zich onttrekken aan de aanranding geen reëel alternatief is. (Vgl. HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456.)

3.4.1Het Hof heeft onder meer vastgesteld dat [aangever] de verdachte tweemaal heeft geduwd, waardoor de verdachte met zijn rug tegen een container klapte, waarna de verdachte [aangever] heeft geslagen.

3.4.2Het Hof heeft het beroep op noodweer onder meer verworpen op de grond dat “het enkele feit dat een 34-jarige persoon (van 1,82 meter lang) met de rug tegen een container, respectievelijk kar van 1,20 meter hoog staat, tegenover een 52-jarige persoon (van 1,88 meter lang), op zichzelf geen noodweersituatie [oplevert] en dat door de verdediging geen omstandigheden zijn gesteld waaruit volgt dat een volgende aanval te vrezen viel”. Het Hof heeft daarmee kennelijk tot uitdrukking gebracht dat, op het moment dat de verdachte de aangever sloeg, geen sprake meer was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding en ook geen reële dreiging daarvan. Dat oordeel is, gelet op hetgeen hiervoor onder 3.3 is vooropgesteld, niet zonder meer begrijpelijk.

3.4.3Voor zover het Hof daarnaast aan de verwerping van het verweer ten grondslag heeft gelegd dat voor de verdachte geen noodzaak tot verdediging bestond omdat de verdachte zich kon onttrekken aan de situatie waarin hij zich bevond, is dat oordeel niet toereikend gemotiveerd. De Hoge Raad neemt daarbij mede in aanmerking dat het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte op het moment van het slaan met zijn rug tegen een container of kar stond. Het kennelijke oordeel van het Hof dat niettemin een reële en redelijke mogelijkheid voor verdachte bestond zich aan de situatie te onttrekken, is niet begrijpelijk.

3.5Het middel slaagt in zoverre. Het middel behoeft voor het overige geen bespreking.

 

]]>
https://01-strafrecht-advocaat.nl/onttrekken-hoeft-niet-wanneer-daartoe-geen-mogelijk-bestond/feed/ 0
Subsidiariteitsvereiste: niet alleen kunnen maar ook moeten onttrekken https://01-strafrecht-advocaat.nl/subsidiariteitsvereiste-niet-alleen-kunnen-maar-ook-moeten-onttrekken/ https://01-strafrecht-advocaat.nl/subsidiariteitsvereiste-niet-alleen-kunnen-maar-ook-moeten-onttrekken/#respond Tue, 24 Sep 2019 09:41:51 +0000 https://01-strafrecht-advocaat.nl/?p=5103 In HR 25 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:1035 ging het om een zaak waarbij de verdachte had geschoten op het slachtoffer die met een pistool op hem afliep. Het hof oordeelde dat hij 5 seconden had om te vluchten en dat niet heeft gedaan. Om die reden werd noodweer verworpen. De Hoge Raad casseerde echter omdat het niet alleen de vraag is of een verdachte iets anders had kunnen doen, maar met name ook of hij in de omstandigheden van het geval had moeten vluchten. Soms kan dat in redelijkheid niet van een verdachte worden gevergd.

Feiten:

Het hof stelt vast dat de verdachte zowel in het opsporingsonderzoek (verklaringen van 8 mei en 8 juli 2016) als tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat de auto naast de zijne stopte en dat hij meteen zag dat de inzittende ( [slachtoffer] ) een wapen in zijn hand had en dat hij zag dat het een Skorpion CZ was. Tevens heeft hij verklaard dat [slachtoffer] uit zijn auto stapte, achter de auto om liep en met het wapen op verdachte gericht op hem afkwam.
Op grond hiervan verwerpt het hof de aan het verweer ten grondslag gelegde lezing dat de bestuurder nadat hij was uitgestapt de Skorpion pakte en op de verdachte richtte.
Het hof acht derhalve, gelet op het onderzoek ter terechtzitting, de door de verdediging gegeven lezing zoals hiervoor weergegeven aannemelijk, met uitzondering van het moment waarop de verdachte zag dat [slachtoffer] een Skorpion in handen had.
Het hof acht te dien aanzien aannemelijk dat verdachte reeds voordat [slachtoffer] uit zijn auto was gestapt zag dat deze een Skorpion in handen had. Het hof neemt voorts in aanmerking dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat hij enkele seconden nadat hij het wapen in [slachtoffer] ’s hand had gezien, schoten op hem heeft afgevuurd. Daaruit vloeit voort dat de verdachte niet eerst toen [slachtoffer] , nadat hij was uitgestapt en achterlangs zijn auto om was gelopen, de Skorpion op hem richtte zijn vriendin de auto uit heeft gejaagd en zijn vuurwapen heeft gepakt, maar daartoe reeds overging voordat [slachtoffer] uit zijn auto stapte. Dat vindt bovendien steun in de verklaringen van de vriendin van verdachte, die heeft verklaard dat zij eerst uit de auto werd gestuurd en vervolgens [slachtoffer] zag uitstappen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder nog dat het opsporingsonderzoek verscheidene aanwijzingen heeft opgeleverd dat de inbeslaggenomen Skorpion van [slachtoffer] afkomstig was.
Op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat de gedragingen van [slachtoffer] , te weten het pakken en vervolgens – nadat hij was uitgestapt en in de richting van de auto van de verdachte was gelopen – op relatief korte afstand richten van een vuurwapen op de verdachte, gekwalificeerd kan worden als een (dreigende) ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het lijf van de verdachte.

Eis van subsidiariteit

Bij de beoordeling van het verweer is vervolgens aan de orde of de gedragingen van de verdachte, inhoudende het afvuren van meerdere kogels op/in het lichaam van [slachtoffer] door noodzakelijke verdediging geboden waren. Meer in het bijzonder dient de vraag beantwoord te worden of de verdachte zich al dan niet kon en diende te onttrekken aan die aanranding.

De verdediging heeft in dit verband aangevoerd dat vluchten geen reëel alternatief was, omdat het onmogelijk was om vanuit stilstand weg te rijden gelet op het paaltje vóór, en de auto van [slachtoffer] links van de auto van de verdachte, en de mogelijke aanwezigheid van de vriendin van de verdachte achter zijn auto.

Het hof gaat bij de bespreking hiervan uit van de volgende feiten en omstandigheden.

Zoals hiervoor vastgesteld was het zien van de Skorpion in handen van de achter het stuur van zijn auto zittende [slachtoffer] voor de verdachte reeds aanleiding om zijn vriendin de auto uit te sturen en zijn vuurwapen te pakken. Daaruit leidt het hof af dat de verdachte zich nog voordat [slachtoffer] was uitgestapt het dreigende gevaar van het vuurwapengeweld realiseerde. Dat betekent dat de verdachte vanaf dat moment gelegenheid heeft gehad zich aan die dreiging te onttrekken.

Met betrekking tot de vraag of de tijdspanne tussen dat moment en het moment waarop [slachtoffer] het vuurwapen op verdachte richtte ook voldoende gelegenheid bood om zich aan de (dreigende) aanranding te onttrekken overweegt het hof dat die tijdspanne in elk geval voor de vriendin voldoende is geweest om de auto te verlaten, waarbij zij door de verdachte, zoals hij heeft verklaard, schreeuwende de auto werd uitgeduwd en geschopt. Het hof acht daardoor niet aannemelijk dat verdachte tegelijk gelegenheid had zijn vuurwapen te pakken. Gelet op een en ander en op de omstandigheid dat ook het uitstappen en achter de auto om lopen van [slachtoffer] enige tijd zal hebben gevergd, acht het hof aannemelijk dat tenminste enige seconden zijn verlopen tussen het moment waarop de verdachte zich de dreiging realiseerde en het moment waarop [slachtoffer] het wapen op hem richtte.

Verdachte had volgens zijn verklaring zijn auto stilgezet met de neus op een afstand van
30 centimeter van een paaltje op het trottoir en met de rechterkoplamp op ongeveer
30 centimeter van een uit de gevelrij stekende muur. Uit de in het politieproces-verbaal opgenomen foto’s van de plaats delict (p. 426 en volgende) volgt dat de auto van [slachtoffer] was stilgezet ter linkerzijde van het aan de rode asfaltering herkenbare fietspad tussen de rijbaan en het trottoir. Uit de foto op p. 426 leidt het hof af dat de ruimte tussen het paaltje op het trottoir en de auto van [slachtoffer] een ruimschoots voldoende doorgang voor de auto van verdachte bood. Het hof acht verder aannemelijk dat verdachte, gezien de positie van de auto ten opzichte van paaltje en uit de gevelrij stekende muur om door deze doorgang weg te rijden eenmaal achter zou moeten steken om vrije doorgang te hebben.

Het hof is van oordeel dat de beschikbare tijdspanne van enige seconden, welke het hof gelet op hetgeen in die tijdspanne voorviel schat op tenminste vijf seconden, toereikend is geweest om
– met eenmaal achteruit steken – via de doorgang over het overigens vrij gelegen fietspad vooruit weg te rijden en aldus te pogen zich aan het dreigende vuurwapengeweld te onttrekken. Het hof gaat er daarbij van uit dat de vriendin van verdachte niet uit de auto zou zijn gestapt, zodat de verdachte bij het achteruit rijden er ook niet op bedacht zou hoeven zijn dat zij zich mogelijk daar bevond.

Vervolgens is aan de orde of de voor hem bestaande gelegenheid om zich aan de (dreiging van de) aanranding te onttrekken door de verdachte ook diende te worden benut.

Het hof stelt vast dat de verdachte ter verdediging een confrontatie met zijn belager is aangegaan, waarvan het verlies van een mensenleven een vrijwel onontkoombaar gevolg was. Waar – zoals uit het vorenoverwogene volgt – voor hem de gelegenheid bestond om het eigen leven te redden door de confrontatie uit de weg te gaan, is het hof van oordeel dat de verdachte zich reeds om die reden aan de (dreigende) aanranding had dienen te onttrekken.

Kort samengevat is het hof van oordeel dat onder de gegeven omstandigheden voor de verdachte een reële en redelijke mogelijkheid bestond te vluchten en het gebruik maken van die mogelijkheid ook van de verdachte kon worden gevergd.

Het hof verwerpt derhalve het beroep op noodweer.”

2.3Aan de voor noodweer geldende subsidiariteitseis is niet voldaan indien de verdachte zich niet behoefde te verdedigen en er dus geen noodzaak tot verdediging bestond. Daarvan is bijvoorbeeld sprake indien de verdachte zich niet alleen aan de aanranding had kunnen, maar zich daaraan ook had moeten onttrekken. Het zich aan de aanranding kunnen onttrekken houdt in dat daartoe voor de verdachte een reële en redelijke mogelijkheid moet hebben bestaan. Dit is bijvoorbeeld niet het geval wanneer de positie van de verdachte en de ruimte waarin hij zich bevindt, redelijkerwijs geen mogelijkheid bieden tot onttrekking aan de aanranding. Onttrekking aan de aanranding moet voorts van de verdachte kunnen worden gevergd. Dit behoeft bijvoorbeeld niet het geval te zijn wanneer de situatie zo bedreigend is dat zich onttrekken aan de aanranding geen reëel alternatief is. Ook bij een aanranding van anderen kan zich het geval voordoen dat men zich niet behoefde te onttrekken aan de aanranding. (Vgl. HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456.)

2.4Het Hof heeft geoordeeld dat de verdachte tussen het moment waarop hij het vuurwapen in handen van de achter het stuur van zijn auto zittende [slachtoffer] zag en het moment waarop [slachtoffer] het vuurwapen op hem richtte, naar schatting ten minste vijf seconden had om met zijn auto achteruit te steken en vervolgens vooruit weg te rijden, en aldus te proberen zich aan het dreigende vuurwapengeweld te onttrekken. Op grond hiervan heeft het Hof geoordeeld dat de verdachte een reële en redelijke mogelijkheid had om zich te onttrekken aan de (dreigende) aanranding. Dit oordeel is, gelet op hetgeen hiervoor onder 2.3 is vooropgesteld, alsmede op hetgeen de raadsman in zijn pleidooi heeft aangevoerd, echter niet zonder meer begrijpelijk.

2.5Het middel is terecht voorgesteld.

]]>
https://01-strafrecht-advocaat.nl/subsidiariteitsvereiste-niet-alleen-kunnen-maar-ook-moeten-onttrekken/feed/ 0
Geslaagd beroep noodweerexces bij voorlopige hechtenis; afwijzing vordering gevangenhouding https://01-strafrecht-advocaat.nl/geslaagd-beroep-noodweerexces-bij-voorlopige-hechtenis-afwijzing-vordering-gevangenhouding/ https://01-strafrecht-advocaat.nl/geslaagd-beroep-noodweerexces-bij-voorlopige-hechtenis-afwijzing-vordering-gevangenhouding/#respond Fri, 17 Aug 2018 14:43:41 +0000 https://01-strafrecht-advocaat.nl/?p=4958 Ook in de fase van de voorlopige hechtenis kan door de verdediging met succes een beroep worden gedaan op noodweer(exces). Dat blijkt uit een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 27 augustus 2018, ECLI:NL:GHARL:2013:6293. In dat kader zijn verschillende verweren mogelijk;

  • Vanwege het beroep op noodweerexces is de maatschappij niet ernstig geschokt wanneer de verdachte in vrijheid zou worden geste;d
  • Er moet ernstig rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat later een gevangenisstraf van kortere duur wordt opgelegd dan de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht (anticipatiegebot)

Vanwege deze redenen werd in de genoemde uitspraak de vordering tot gevangenhouding afgewezen.

Gerechtshof: verweer noodweerexces heeft goede kans van slagen

Met de rechtbank is het hof van oordeel dat ernstige bezwaren tegen verdachte bestaan ter zake van het feit waarop de voorlopige hechtenis berust. Eveneens is het hof van oordeel dat de onderzoeksgrond thans nog aanwezig is. Ten aanzien van de 12-jaarsgrond is dat anders; gelet op de omstandigheden waaronder het feit is begaan – het hof wijst hiertoe op het navolgende – acht het hof die grond niet aanwezig.

Het bestaan van de onderzoeksgrond neemt niet weg dat, naar het oordeel van het hof, sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 67a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat het beroep van de verdachte op noodweer, dan wel noodweerexces, kans van slagen heeft. Dit geldt ook – het nog te verrichten onderzoek heeft daarop betrekking – ingeval er vanuit moet worden gegaan dat verdachte zelf het mes, waarmee het slachtoffer is gestoken, uit de woning heeft gepakt en daarmee naar buiten is gegaan.

Het hof wijst er op dat ’s hofs oordeel is gebaseerd op het procesdossier zoals dat thans beschikbaar is. De zittingsrechter zal op basis van het uiteindelijke dossier en het onderzoek ter terechtzitting een definitief inhoudelijk oordeel vellen.

Gelet op het vorenoverwogene zal het hof de beschikking van de rechtbank vernietigen, de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de gevangenhouding van verdachte afwijzen en de voorlopige hechtenis van verdachte opheffen.

Geen ernstig geschokte rechtsorde

Ook in een zaak die speelde bij de rechtbank Zeeland West-Brabant (niet gepubliceerd) werd de vordering tot gevangenhouding afgewezen omdat niet voldaan werd aan het criterium van de geschokte rechtsorde, De rechtbank overwoog het volgende:

“Wanneer het publiek bekend is met alle feiten en omstandigheden waaronder dit vermoedelijk begane feit werd gepleegd, moet worden aangenomen, moet er worden aangenomen dat er geen reacties van het publiek komen bij vrijlating. Deze omstandigheden leiden ertoe dat de vordering gevangenhouding moet worden afgewezen en het bevel tot voorlopige hechtenis moet worden opgeheven.”

]]>
https://01-strafrecht-advocaat.nl/geslaagd-beroep-noodweerexces-bij-voorlopige-hechtenis-afwijzing-vordering-gevangenhouding/feed/ 0
Noodweer bij mishandeling door verdachte inbraak https://01-strafrecht-advocaat.nl/noodweer-bij-mishandeling-door-verdachte-inbraak/ https://01-strafrecht-advocaat.nl/noodweer-bij-mishandeling-door-verdachte-inbraak/#respond Fri, 30 Mar 2018 19:40:09 +0000 https://01-strafrecht-advocaat.nl/?p=4918 Een verdachte van een inbraak werd door de aangevers aangevallen en heeft zich tegen deze aanval verweerd. Het gerechtshof heeft geoordeeld dat deze verdediging gerechtvaardigd was (Gerechtshof Amsterdam, 20 maart 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:928):

Naar het oordeel van het hof is de feitelijke toedracht zoals door de verdachte voor het beroep op noodweer is aangevoerd, aannemelijk geworden. Het hof heeft hierbij met name gelet op de omstandigheid dat de aangevers – die ten aanzien van de tenlastegelegde mishandeling niet als onafhankelijke getuigen kunnen worden aangemerkt – op een enkele duw na ontkennen dat zij geweld hebben gebruikt tegen de verdachte, terwijl door verbalisanten wel degelijk letsel bij de verdachte is geconstateerd en zij een worsteling tussen de verdachte en de aangevers hebben waargenomen. Daarbij komt dat de aangevers de verdachte aanspraken omdat zij ervan overtuigd waren dat de verdachte kort tevoren in de auto van één van hen had ingebroken. Nu het hof op basis van de inhoud van het dossier aannemelijk acht dat de verdachte zich noodzakelijkerwijs moest verdedigen tegen een (ogenblikkelijke en wederrechtelijke) aanval door de aangevers en aldus sprake is van een rechtvaardigingsgrond voor het toebrengen van lichamelijk letsel aan [getuige2] en [getuige 3], zodat niet kan worden bewezen dat sprake was van mishandeling, zal de verdachte worden vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 (van parketnummer 13-698591-16) is ten laste gelegd.

]]>
https://01-strafrecht-advocaat.nl/noodweer-bij-mishandeling-door-verdachte-inbraak/feed/ 0
Conflict ontaardt snel in gevecht – vrijspraak mishandeling vanwege noodweer https://01-strafrecht-advocaat.nl/conflict-ontaardt-snel-in-gevecht-vrijspraak-mishandeling-vanwege-noodweer/ https://01-strafrecht-advocaat.nl/conflict-ontaardt-snel-in-gevecht-vrijspraak-mishandeling-vanwege-noodweer/#respond Fri, 30 Mar 2018 19:28:23 +0000 https://01-strafrecht-advocaat.nl/?p=4915 Een woordelijk conflict escaleerde plotseling in een fysieke confrontatie gericht tegen verdachte. Verdachte heeft hierop gereageerd door het slachtoffer dat op hem afgerend kwam een klap in het gezicht te geven waardoor die bewusteloos op de grond viel (Rb Noord-Holland, 23 februari 2018, ECLI:NL:RBNHO:2018:2417.

Rb: Op grond van het strafdossier en de ter terechtzitting afgelegde bekennende verklaring van verdachte, stelt de rechtbank vast dat verdachte op 29 oktober 2016 te Schagen aangever [slachtoffer] één harde vuistslag in het gezicht heeft gegeven, waardoor [slachtoffer] neerviel en met zijn hoofd op straat is terechtgekomen. Deze confrontatie tussen verdachte en [slachtoffer] heeft geleid tot zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] , te weten een gebroken oogkas, een schedelbasisfractuur, een dubbele kaakbreuk en een blijvende zenuwbeschadiging in de onderkaak en lip.

Bij de beantwoording van de vraag of verdachte heeft gehandeld uit noodweer, stelt de rechtbank voorop dat voor een succesvol beroep op noodweer is vereist dat sprake is van verdediging tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed, of van een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding. Voorts moet de gehanteerde wijze van verdediging noodzakelijk en geboden zijn. Laatstgenoemde eis heeft betrekking op de vragen of verdediging tegen de aanranding noodzakelijk was en of de gekozen wijze van verdediging tegen de aanranding geboden (proportioneel) was (vgl. Hoge Raad 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456).

Op basis van de inhoud van het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting acht de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden aannemelijk geworden:

Op zaterdag 29 oktober 2016 omstreeks 00.30 uur werd verdachte door een vriend, [vriend verdachte 1] , opgehaald van het station te Schagen. Verdachte is naar de voor het station gereedstaande auto van [vriend verdachte 1] gelopen en heeft zijn tas in de auto gelegd. [vriend verdachte 1] bleek in het gezelschap van [vriend verdachte 2] , die op dat moment naast de auto stond en was verwikkeld in een discussie met een jongen die verdachte niet kende en later [betrokkene 1] bleek te zijn. Ook (de verdachte onbekende) [slachtoffer] en [betrokkene 2] stonden in de buurt van de auto. [slachtoffer] en [betrokkene 1] waren onder invloed van alcohol en getuige zijn uitdagende gedrag was [betrokkene 1] duidelijk uit op een conflict. Toen verdachte vroeg wat er aan de hand was tussen [vriend verdachte 2] en [betrokkene 1] , escaleerde het tot dan toe woordelijke conflict plotseling in een fysieke confrontatie gericht tegen verdachte. Verdachte heeft verklaard dat aangever [slachtoffer] direct met een geheven gebalde vuist op hem afkwam en hem op deze dreigende manier naar achteren dwong. De rechtbank ziet noch bevestiging noch weerlegging van deze verklaring in de verklaringen van getuigen. Wel is aannemelijk geworden dat in ieder geval [betrokkene 1] vrijwel direct op verdachte afkwam en hem een trap tegen het been gaf. In reactie op deze fysieke aanranding heeft verdachte [betrokkene 1] een vuistslag in het gezicht gegeven, waardoor [betrokkene 1] op de grond viel. Direct daarop volgend kwam [slachtoffer] met geheven gebalde vuist op verdachte af (gerend) en dreigde hij verdachte te slaan. Op dat moment heeft verdachte [slachtoffer] de tenlastegelegde vuistslag in het gezicht gegeven, waarna [slachtoffer] op straat neerviel en bewusteloos bleef liggen. Vervolgens kwam [betrokkene 2] op verdachte af. Hij sloeg verdachte en vervolgens hebben zij elkaar over en weer geslagen. Dit alles heeft zich afgespeeld binnen een tijdspanne van hooguit een tiental seconden, terwijl [vriend verdachte 1] en [vriend verdachte 2] zich buiten de confrontatie hielden en verdachte niet te hulp zijn geschoten.

Op basis van deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat aannemelijk is geworden dat sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het lijf van verdachte door [betrokkene 1] en van een direct daarop gevolgde, onmiddellijk dreigende aanranding van het lijf van verdachte door [slachtoffer] . De rechtbank oordeelt dat in de gegeven omstandigheden, met name de plotselinge en onvoorziene escalatie van de situatie door toedoen van (in ieder geval) [betrokkene 1] , en de snelheid waarmee [slachtoffer] en zijn vrienden achtereenvolgens op verdachte afkwamen, geen reële en redelijke mogelijkheid bestond voor verdachte om zich aan de situatie te onttrekken, laat staan dat dit van hem kon worden gevergd. Tevens is de rechtbank van oordeel dat de gehanteerde wijze van verdediging, het slaan met de gebalde vuist in het gezicht van [slachtoffer] , niet in wanverhouding staat tot de dreigende aanval door [slachtoffer] , waarbij de rechtbank de omstandigheden heeft betrokken dat de gebeurtenissen elkaar zeer snel opvolgden, [slachtoffer] met geheven vuist op verdachte afkwam en op dat moment niemand verdachte te hulp schoot. Dat aangever [slachtoffer] als gevolg van de vuistslag met zijn hoofd op straat is terechtgekomen en zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, is zeer onfortuinlijk, maar de ernst van dit gevolg maakt niet zonder meer dat de handelwijze van verdachte als disproportioneel moet worden aangemerkt.

Concluderend is de rechtbank van oordeel dat, zoals is vereist, sprake was van verdediging tegen een onmiddellijk dreigende wederrechtelijke aanranding van verdachtes lijf en dat de gehanteerde wijze van verdediging noodzakelijk en geboden was, zodat het beroep op noodweer slaagt. Nu met de term ‘mishandeling’ in de zin van art. 300 Wetboek van Strafrecht mede de wederrechtelijkheid van de gedraging tot uitdrukking wordt gebracht (vgl. Hoge Raad 5 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ6690) en door het slagende beroep op noodweer de wederrechtelijkheid aan de gedraging komt te ontvallen, zal verdachte worden vrijgesproken van de beschuldiging dat hij aangever [slachtoffer] heeft mishandeld (met zwaar lichamelijk letsel als gevolg).

]]>
https://01-strafrecht-advocaat.nl/conflict-ontaardt-snel-in-gevecht-vrijspraak-mishandeling-vanwege-noodweer/feed/ 0
Geen noodweerexces ivm berekenend om slachtoffer definitief uit te schakelen ipv hevige gemoedsbeweging https://01-strafrecht-advocaat.nl/geen-noodweerexces-ivm-berekenend-om-slachtoffer-definitief-schakelen-ipv-hevige-gemoedsbeweging/ https://01-strafrecht-advocaat.nl/geen-noodweerexces-ivm-berekenend-om-slachtoffer-definitief-schakelen-ipv-hevige-gemoedsbeweging/#respond Sat, 16 Sep 2017 07:40:32 +0000 https://01-strafrecht-advocaat.nl/?p=4756 Blijkens ’s Hofs overwegingen heeft het Hof onderzocht of t.t.v. de confrontatie onderaan de trap (de 2e fase) sprake was van een door de eerdere aanranding veroorzaakte hevige gemoedsbeweging. Het Hof heeft daarbij niet miskend dat aan een geslaagd beroep op noodweerexces niet in de weg behoeft te staan dat ook andere factoren dan de wederrechtelijke aanranding hebben bijgedragen aan het ontstaan van die hevige gemoedsbeweging. Het Hof heeft echter niet aannemelijk geacht dat het handelen van verdachte in de 2e fase het onmiddellijke gevolg is geweest van een dusdanige hevige angst of woede, veroorzaakt door de eerdere aanranding, dat deze kan worden aangemerkt als een hevige gemoedsbeweging a.b.i. art. 41.2 Sr. Het Hof heeft een zekere rationaliteit en doelgerichtheid – waarmee het Hof kennelijk het oog erop had dat verdachte met een bepaalde mate van berekening het slachtoffer (definitief) wilde uitschakelen – en dus niet een door de aanranding veroorzaakte hevige gemoedsbeweging doorslaggevend geacht in het handelen van verdachte. Het Hof is mede o.g.v. door verdachte afgelegde verklaringen tot dat oordeel gekomen. Het niet van een onjuiste rechtsopvatting getuigende oordeel van het Hof is, gelet op de door het Hof vastgestelde feiten, niet onbegrijpelijk en kan, verweven als het is met waarderingen van feitelijke aard, in cassatie niet verder worden getoetst. (HR 27 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC6794)

Hof:
“In dit kader heeft de verdachte aangevoerd dat hij ten tijde van het slaan en schoppen van [slachtoffer] toen deze onder aan de trap lag, ten prooi was aan angst en woede. De angst kwam volgens de verdachte voort uit de oorspronkelijke aanranding door [slachtoffer] (de hiervoor bedoelde eerste fase). De daarbij ontstane angst duurde nog voort op het moment dat [slachtoffer] van de trap was gevallen en onder aan de trap op de grond lag.

Naar het oordeel van het hof getuigen de gedragingen van de verdachte en zijn beweegredenen daarvoor, zoals weergegeven onder f), veeleer van een zekere rationaliteit en doelgerichtheid bij de verdachte dan van hevige angst. Het hof acht dan ook niet aannemelijk geworden dat verdachtes handelen het onmiddellijke gevolg is geweest van een dusdanig hevige angst, dat deze kan worden aangemerkt als een hevige gemoedsbeweging als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. In zoverre verwerpt het hof dan ook het verweer.

Voor zover de verdachte heeft willen betogen dat woede hem tot zijn handelen onder aan de trap heeft gebracht, acht het hof het invoelbaar dat die emotie bij de verdachte is ontstaan als gevolg van [slachtoffer]s onverhoedse aanval op de slapende verdachte. Ook is niet onaannemelijk dat die woede werd gevoed door de wetenschap bij de verdachte dat [slachtoffer] zich eerder ook al gewelddadig had getoond in de richting van [betrokkene 3] en haar na het verbreken van de relatie was blijven lastig vallen. Het hof acht evenwel – gelet op hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen aangaande de zekere rationaliteit en doelgerichtheid van verdachtes handelen – niet aannemelijk geworden dat verdachtes handelen het onmiddellijke gevolg is geweest van een dusdanig hevige woede, dat deze kan worden aangemerkt als een hevige gemoedsbeweging als bedoeld in artikel 41, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht”

]]>
https://01-strafrecht-advocaat.nl/geen-noodweerexces-ivm-berekenend-om-slachtoffer-definitief-schakelen-ipv-hevige-gemoedsbeweging/feed/ 0
Huisrecht is een beschermd ‘goed’ als bedoeld in art. 41 Sr. https://01-strafrecht-advocaat.nl/huisrecht-is-beschermd-goed-als-bedoeld-art-41-sr/ https://01-strafrecht-advocaat.nl/huisrecht-is-beschermd-goed-als-bedoeld-art-41-sr/#respond Sat, 16 Sep 2017 07:36:57 +0000 https://01-strafrecht-advocaat.nl/?p=4754 Het huisrecht is een beschermd goed als bedoeld in artikel 41 Sr. Dat volgt uit HR 27 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC6794.
HR: “Voor zover in het eerste middel wordt geklaagd over het oordeel van het Hof dat onder ‘goed’ als bedoeld in art. 41 Sr het huisrecht niet kan worden begrepen, faalt het, omdat dat oordeel geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting (HR 14 april 1998, NJ 1998, 662).”

]]>
https://01-strafrecht-advocaat.nl/huisrecht-is-beschermd-goed-als-bedoeld-art-41-sr/feed/ 0