Schadevergoedingsmaatregel – Strafrecht-advocaat.nl https://01-strafrecht-advocaat.nl De website voor het vinden van een ervaren strafrechtadvocaat Thu, 04 Feb 2021 08:16:59 +0000 nl hourly 1 https://wordpress.org/?v=6.1.6 Gijzeling ipv vervangende hechtenis bij schadevergoedingsmaatregel ook voor oudere zaken https://01-strafrecht-advocaat.nl/gijzeling-ipv-vervangende-hechtenis-bij-schadevergoedingsmaatregel-ook-voor-oudere-zaken/ https://01-strafrecht-advocaat.nl/gijzeling-ipv-vervangende-hechtenis-bij-schadevergoedingsmaatregel-ook-voor-oudere-zaken/#respond Thu, 04 Feb 2021 08:16:59 +0000 https://01-strafrecht-advocaat.nl/?p=5157

Advies AG aan de Hoge Raad om de vervangende hechtenis bij een opgelegde schadevergoedingsmaatregel – in afwijking van het overgangsrecht – te vervangen door gijzeling, omdat de nieuwe sanctieregeling gunstiger is. In die zin dat wettelijk is gewaarborgd dat een veroordeelde niet wordt gegijzeld als hij onmachtig is te betalen. Dit geldt ook voor andere vormen van vervangende hechtenis en lijfsdwang (ECLI:NL:PHR:2020:207).

Zoals hierboven onder 2. is vermeld was door de raadsman oorspronkelijk een vijfde middel ingediend. Dat middel klaagde over de aan de opgelegde schadevergoedingsmaatregel verbonden “vervangende”18 hechtenis. Dat middel is echter – tijdig – ingetrokken en behoeft daarom geen behandeling meer. Niettemin zie ik ambtshalve aanleiding om aan de kwestie van de aan de schadevergoedingsmaatregel verbonden subsidiaire vrijheidsbeneming aandacht te besteden, in het licht van de per 1 januari 2020 in werking getreden nieuwe wetgeving op dit punt.

Het hof heef de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] toegewezen tot een bedrag van € 46.105,85, heeft een schadevergoedingsmaatregel opgelegd en bepaald dat de verdachte bij gebreke van betaling en verhaal 265 dagen in hechtenis kan worden genomen. Het hof heeft omtrent de schadevergoedingsmaatregel overwogen:

“In aanvulling (…) [op de overwegingen van de rechtbank; AEH] overweegt het hof nog dat het – in hetgeen de verdediging hieromtrent heeft aangevoerd – geen reden ziet de schadevergoedingsmaatregel niet op te leggen, nu niet aannemelijk is geworden dat de verdachte nu of in de toekomst niet beschikt of kan beschikken over voldoende vermogen om de vordering te voldoen.”

9.3.De van belang zijnde wettelijke bepalingen uit het Wetboek van Strafrecht luidden in de ten laste gelegde periode als volgt:

“Artikel 24c

1 Bij de uitspraak waarbij geldboete wordt opgelegd, beveelt de rechter voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast. Indien de veroordeelde een rechtspersoon is, blijft dit bevel achterwege. Artikel 51, laatste lid, is van overeenkomstige toepassing.

2 De duur van de vervangende hechtenis wordt in gehele dagen, weken of maanden vastgesteld.

3 De vervangende hechtenis beloopt ten minste één dag en ten hoogste een jaar. Voor elke volle € 25 van de geldboete wordt niet meer dan één dag opgelegd.

(…)

Artikel 36f

1 Aan degene die bij rechterlijke uitspraak wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld tot een straf of aan wie bij rechterlijke uitspraak een maatregel of een last als bedoeld in artikel 37 wordt opgelegd, of waarbij door de rechter bij de strafoplegging rekening is gehouden met een strafbaar feit, waarvan in de dagvaarding is meegedeeld dat het door de verdachte is erkend en ter kennis van de rechtbank wordt gebracht dan wel jegens wie een strafbeschikking wordt uitgevaardigd, kan de verplichting worden opgelegd tot betaling aan de staat van een som gelds ten behoeve van het slachtoffer of diens nabestaanden in de zin van artikel 51f, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. De staat keert een ontvangen bedrag onverwijld uit aan het slachtoffer of diens nabestaanden in de zin van artikel 51f, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.

(…)

8 De artikelen 24c en 77l, tweede tot en met zesde lid, zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis of vervangende jeugddetentie de verplichting ingevolge de maatregel tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.

9.4.Art. 573 lid 3 Sv bepaalde dat indien volledig verhaal onmogelijk is gebleken of van het nemen van verhaal door het openbaar ministerie wordt afgezien, de vervangende vrijheidsstraf, na voorafgaande waarschuwing, ten uitvoer wordt gelegd.

9.5.De Aanwijzing executie vermeldt het volgende:19

“In de incassofase wordt zo veel mogelijk slechts één lokale instantie, bijvoorbeeld een gerechtsdeurwaarder, belast met de executie van de vonnissen en arresten tegen een veroordeelde.

Wanneer de innings- en incassofase niet voldoende financieel resultaat hebben opgeleverd, wordt een arrestatiebevel uitgevaardigd voor tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis. De tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis heft de verplichting ingevolge de maatregel tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet op.

In de zaken waarin tevens een (deels) onvoorwaardelijke vrijheidsstraf is opgelegd, probeert het CJIB het incassotraject zo mogelijk af te werken tijdens de executie van het onvoorwaardelijk deel van deze vrijheidsstraf, zodat de vervangende hechtenis zo veel mogelijk aansluitend kan worden geëxecuteerd.”

9.6.De draagkracht van de verdachte speelt geen rol bij de bepaling van de hoogte van de schadevergoeding. Het gebrek aan draagkracht kan voor de rechter wel reden zijn ervan af te zien een schadevergoedingsmaatregel op te leggen. De Hoge Raad oordeelde bij arrest van 22 december 201520 dat daar slechts in uitzonderlijke gevallen sprake van kan zijn. Daarbij kan volgens de Hoge Raad in het bijzonder worden gedacht aan gevallen waarin op voorhand vaststaat dat het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel slechts zal leiden tot het in de toekomst ten uitvoer leggen van vervangende hechtenis. De rechter behoeft daarom slechts dan in het bijzonder de redenen op te geven waarom van een daaromtrent ingenomen standpunt wordt afgeweken indien dat standpunt voldoende onderbouwd dat uitzonderlijk karakter van het geval duidelijk maakt. De opvatting dat vervangende hechtenis niet ten uitvoer wordt gelegd als een veroordeelde onmachtig is te betalen, is volgens de Hoge Raad gelet op art. 573, lid 3 (oud) Sv echter onjuist.21

9.7.Ik heb mij afgevraagd of de per 1 januari 2020 in werking getreden Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (in de wandeling ook wel: Wet Usb) gevolgen heeft voor het geval van de verdachte.22 Art. 36f Sr is bij die wet gewijzigd. Art. 24c en 77l Sr zijn niet meer van overeenkomstige toepassing verklaard, waardoor geen vervangende hechtenis meer kan worden opgelegd. In plaats daarvan bepaalt de rechter bij de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel op grond van art. 36f lid 5 Sr, “de duur volgens welke met toepassing van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering gijzeling kan worden toegepast”. Het lijkt erop dat deze gewijzigde bepaling gunstiger uitpakt voor de verdachte die is veroordeeld tot het voldoen aan een schadevergoedingsmaatregel.

9.8.Art. 36f Sr luidt sinds 1 januari 2020 voor zover van belang als volgt:

“(…)

4. Artikel 24a is van overeenkomstige toepassing.

5. De rechter bepaalt bij de oplegging van de maatregel de duur volgens welke met toepassing van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering gijzeling kan worden toegepast. Bij het bepalen van de duur wordt voor elke volle € 25 van het opgelegde bedrag niet meer dan één dag gerekend. De duur beloopt ten hoogste één jaar.”

9.9.Art. 6.4.20 Sv luidt als volgt:

“1. Het openbaar ministerie beslist over toepassing van het dwangmiddel gijzeling jegens de veroordeelde indien volledig verhaal overeenkomstig de artikelen 6:4:4, 6:4:5 en 6:4:6 niet mogelijk blijkt bij een verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ten behoeve van het slachtoffer of diens nabestaanden.

2.Het openbaar ministerie neemt bij het bepalen van de duur van de toe te passen gijzeling hetgeen door de rechter is bepaald in acht en houdt rekening met gedeeltelijke betalingen die door de veroordeelde zijn verricht en met verhaal dat reeds ingevolge de artikelen 6:4:4, 6:4:5 en 6:4:6 is genomen.

3.Gijzeling wordt niet toegepast indien de veroordeelde aannemelijk maakt dat hij buiten staat is te voldoen aan de verplichting tot betaling.

4.De gijzeling eindigt indien de veroordeelde alsnog het verschuldigde bedrag volledig voldoet. De gijzeling kan te allen tijde worden beëindigd door Onze Minister.

5.De toepassing van gijzeling heft de verschuldigdheid niet op.”

9.10.De gijzeling ingevolge art. 36f Sr beloopt, net als de vervangende hechtenis tot 1 januari 2020, maximaal één jaar. Zij wordt, indien ingevolge art. 6.4.20 Sv volledig verhaal niet mogelijk blijkt, net als de vervangende hechtenis bevolen door de officier van justitie. Nieuw is dat de gijzeling “te allen tijde” door de Minister kan worden beëindigd. Gijzeling wordt volgens de bepalingen van de nieuwe wet niet toegepast indien de veroordeelde aannemelijk maakt dat hij buiten staat is te voldoen aan de verplichting tot betaling (art. 6:4:20 lid 3 Sv). Een dergelijke bepaling ontbreekt in art. 573 (oud) Sv.

9.11.De reden voor de wijziging – van vervangende hechtenis naar gijzeling – is blijkens de memorie van toelichting dat ‘vervangende hechtenis’ geen logische term is, ten onrechte associaties met bestraffing oproept, het openbaar ministerie het advies had gegeven het stelsel van de inning van de schadevergoedings- en ontnemingsmaatregel te vereenvoudigen en nu in alle gevallen dat vrijheidsbeneming als pressiemiddel tot betaling kan worden ingezet, uniform wordt gesproken over gijzeling.23

9.12.Omtrent het nieuwe lid 3 van art. 6.4.2024 houdt de memorie van toelichting25 het volgende in:

“Met dit wetsvoorstel wordt een wijziging van artikel 36f Sr voorgesteld die ertoe strekt dat de rechter bij de oplegging van een schadevergoedingsmaatregel bepaalt dat gijzeling kan worden toegepast indien een dergelijke maatregel niet volledig wordt voldaan. De maximale duur van deze gijzeling is één jaar. Als tijdens de tenuitvoerlegging van de schadevergoedingsmaatregel blijkt dat niet (volledig) wordt betaald en er geen verhaal kan worden genomen, kan het openbaar ministerie toepassing bevelen van de door de rechter in zijn uitspraak bepaalde gijzeling. Hierop ziet deze bepaling, die mede op grond van het advies van het openbaar ministerie over de tenuitvoerlegging van de schadevergoedingsmaatregel wordt voorgesteld. Het is op deze plaats goed op te merken dat voor de ontnemingsmaatregel geldt dat in artikel 36e Sr (en ten opzichte van het huidige artikel 577c Sv) eveneens wordt gekozen voor het gebruik van de term gijzeling. Dit vervangt bij de ontnemings-maatregel de huidige, meer civielrechtelijke term lijfsdwang. Voor deze gijzeling bij het niet volledig voldoen van een ontnemingsmaatregel is op grond van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State voorgesteld dat het openbaar ministerie niet zelfstandig hiertoe kan overgaan maar een vordering bij de rechter moet instellen. Dit is bepaald in het voorgestelde artikel 6:6:25 Sv en wordt bij die bepaling toegelicht. Met deze voorstellen voor gijzeling wordt beoogd te komen tot een uniformere regeling en toepassing van vrijheidsbeneming als dwangmiddel bij de inning van geldelijke sancties door in alle gevallen te spreken over gijzeling (d.w.z. bij de inning van de ontnemingsmaatregel, van de schadevergoedingsmaatregel, van in een strafbeschikking opgelegde geldboeten en van beschikkingen in het kader van de Wahv). Hierbij is beoogd de bij de uitvoering betrokken instanties niet méér te belasten dan onder de huidige regeling, door het openbaar ministerie de gijzeling zonder rechterlijke tussenkomst te kunnen laten bevelen (net als bij de huidige vervangende hechtenis bij de schadevergoedingsmaatregel). Uitgaande van de cijfers van de afgelopen jaren betreft het bij de schadevergoedingsmaatregel maximaal 1.900 gijzelingszaken per jaar, waardoor de uitvoeringsconsequenties relatief beperkt zullen zijn. De verwachting is dat de effectiviteit van de inning van de schadevergoedingsmaatregel wordt vergroot doordat – anders dan de vervangende hechtenis – de gijzeling in gedeelten kan worden toegepast. Door deze flexibiliteit in de toepassing kan ook beter rekening worden gehouden met het vermogen van de veroordeelde op het moment dat het ertoe doet, namelijk het moment van de (stokkende) tenuitvoerlegging. Hieronder wordt deze bepaling verder toegelicht. De rechter bepaalt – zoals vermeld – in zijn uitspraak dat gijzeling voor een bepaalde duur kan worden toegepast. Dit geldt thans ook voor de toepassing van vervangende hechtenis bij de schadevergoedingsmaatregel. Omdat de toepassing van gijzeling volgt uit de rechterlijke beslissing waarin de schadevergoedingsmaatregel is opgelegd, hoeft op het moment dat het nemen van verhaal ter inning niet slaagt, geen rechter te worden aangezocht; het openbaar ministerie beslist (eerste lid). Dit is eveneens thans reeds het geval bij de vervangende hechtenis bij de schadevergoedingsmaatregel. Het openbaar ministerie is bij het bepalen van de duur van de toepassing van gijzeling gebonden aan dezelfde criteria als de rechter die op vordering van het openbaar ministerie bepaalt of en hoe lang gijzeling kan worden toegepast bij een niet geïnde geldboete opgelegd in een strafbeschikking (vergelijk artikel 6:6:25 Sv voor gijzeling bij de geldboete in de strafbeschikking en bij de ontnemingsmaatregel). Voor de duur houdt dit in dat er minimaal één dag gijzeling ten uitvoer wordt gelegd en maximaal één dag per openstaande € 25, met een totale maximumduur zoals door de rechter bepaald in zijn uitspraak. Voor de feitelijke duur van de gijzeling wordt verder rekening gehouden met wat al wel is voldaan of verhaald (tweede lid). Dit betekent overigens niet dat in alle gevallen de duur van de gijzeling recht evenredig zal worden verminderd met het bedrag dat reeds is voldaan. Onder omstandigheden, met name wanneer grotere bedragen verschuldigd zijn, is het wenselijk de duur van de gijzeling langer dan dit te laten zijn om hiervan voldoende dreiging te laten uitgaan. Gijzeling wordt niet toegepast als de veroordeelde aannemelijk maakt dat hij wel wil, maar niet kan betalen (derde lid). De bewijslast ligt hierbij primair bij de veroordeelde. Op het moment dat de veroordeelde tijdens de gijzeling alsnog het verschuldigde bedrag geheel voldoet eindigt de gijzeling – vanzelfsprekend – direct. Daarnaast kan de Minister van Veiligheid en Justitie te allen tijde de gijzeling beëindigen (vierde lid). Dit laatste kan bijvoorbeeld aan de orde zijn als tijdens het verblijf in het huis van bewaring alsnog een bevredigende betalingsregeling is getroffen, maar ook als tijdens de gijzeling blijkt dat iemand daadwerkelijk niet in staat is te betalen. Tevens kan worden gedacht aan gevallen waarin de gegijzelde ziek wordt in het huis van bewaring. Voordat een dergelijk bevel tot invrijheidsstelling wordt gegeven door de Minister vindt afstemming plaats met het openbaar ministerie, dat de gijzeling heeft bevolen. (Een beëindigde) Gijzeling kan op een later moment opnieuw worden bevolen door het openbaar ministerie. Gijzeling is immers een dwangmiddel dat de verschuldigdheid niet opheft (vijfde lid). Zoals bij de wijziging van artikel 36f Sr wordt toegelicht is de constatering dat toepassing van de huidige vervangende hechtenis de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan het slachtoffer niet opheft een belangrijke aanleiding om de vervangende hechtenis bij de schadevergoedingsmaatregel te vervangen door gijzeling. Voor de goede orde merken wij verder in dit verband op dat – net als bij de huidige vervangende hechtenis – ook nadat de door de rechter bepaalde maximale duur van de gijzeling (vervangende hechtenis) is toegepast, de veroordeelde het openstaande bedrag verschuldigd blijft. Er resteren alleen geen wettelijke dwangmiddelen om de veroordeelde tot betaling te bewegen. Tegen de toepassing van gijzeling staat – evenals tegen de tenuitvoerlegging van de huidige vervangende hechtenis bij de schadevergoedingsmaatregel – geen rechtsmiddel voor de veroordeelde open.

9.13.Naar aanleiding van vragen van leden van de CDA-fractie antwoordden de minister en staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (nogmaals) dat toepassing van het dwangmiddel gijzeling niet is bedoeld voor gevallen waarin sprake is van betalingsonmacht en dat zij streven naar voorkoming van dergelijke situaties.26 Voorts stellen zij: “Indien op basis van de beschikbare informatie tot de conclusie wordt gekomen dat er sprake is van iemand die evident niet kan betalen, zal de officier van justitie niet overgaan tot het vorderen van gijzeling. In de gevallen waarin gijzeling wordt gevorderd, kan de rechter deze vordering afwijzen of toewijzen. Indien overigens pas tijdens detentie blijkt dat iemand daadwerkelijk niet in staat is om te betalen, kan de gijzeling per direct worden beëindigd (voorgesteld artikel 6:4:19, vierde lid, Sv) [AEH: thans art. 6.4.20, vierde lid]”. Met de nieuwe regeling is dus wél wettelijk gewaarborgd dat een veroordeelde niet wordt gegijzeld als hij onmachtig is te betalen. Voorts is erin voorzien dat indien tijdens de gijzeling blijkt van betalingsonmacht de gijzeling door de minister kan worden beëindigd. In zoverre verschillen vervangende hechtenis en gijzeling dus van elkaar.

9.14.De vraag is onder welke regeling de verdachte nu valt. Art. XLIVa van de Invoeringswet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen bepaalt dat de wijziging van art. 36f Sr geen gevolgen heeft voor de toepassing van een vervangende hechtenis die door de rechter is bepaald vóór het tijdstip waarop de wijzigingen van art. 36f Sr ten gevolge van deze wet in werking treedt, dus voor 1 januari 2020.27 De bepaling luidt als volgt:

“1. De wijzigingen van de artikelen 36e en 36f van het Wetboek van Strafrecht hebben geen gevolgen voor de toepassing van een lijfsdwang of vervangende hechtenis die door de rechter is bepaald voor het tijdstip waarop artikel II, onderdelen W en X, van deze wet in werking treden.

2. Een lijfsdwang of vervangende hechtenis, bedoeld in het eerste lid, wordt toegepast met inachtneming van de daarop betrekking hebbende artikelen zoals die luidden voor de inwerkingtreding van deze wet, met dien verstande dat de artikelen 6:4:20, vierde lid, tweede volzin en 6:6:25, zevende lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing zijn.”

9.15.De verwijzing in het tweede lid van dit art. XLIVA naar de art. 6.4.20, lid 4, tweede volzin en 6.6.25, lid 7, tweede volzin brengt mee dat ook bij de tenuitvoerlegging van vervangende hechtenis de minister de gijzeling te allen tijde kan beëindigen. Ingevolge de bepaling van overgangsrecht wordt dus voor ‘oude’ gevallen de vervangende hechtenis – in principe – nog steeds ten uitvoer gelegd als volledig verhaal onmogelijk is gebleken.

9.16.Zoals ik eerder opmerkte lijkt de nieuwe wetgeving, met de gijzeling als dwangmiddel, gunstiger dan de oude regeling waar vervangende hechtenis wordt opgelegd. Het bestaan van de zojuist besproken bepaling van overgangsrecht maakt echter dat een eventueel beroep op art. 1 lid 2 Sr – en een daaruit voortvloeiende mogelijke toepassing van de gunstigste bepaling – geen zin heeft. Art. 1 lid 2 Sr kan immers door de (latere) formele wetgever worden ‘uitgeschakeld’, ook als toepassing van de nieuwere bepaling evident gunstiger zou zijn voor de verdachte.28

9.17.Niettemin acht ik in dit kader het oordeel van de Hoge Raad van 24 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ4724, NJ 2007/265 nog wel relevant. Met ingang van 1 september 2003 kwam in het kader van de ‘pluk ze’-wetgeving lijfsdwang in de plaats voor de vervangende hechtenis die werd opgelegd voor het geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van een verschuldigd ontnemingsbedrag zou volgen.29 De steller van het middel in die zaak klaagde erover dat het hof had verzuimd in zijn arrest te bepalen dat bij gebreke van betaling of verhaal vervangende hechtenis van ten hoogste zes maanden zou volgen. Hij wilde dus juist het oude recht toegepast zien worden. In het kader van die wijziging van art. 36e Sr oordeelde de Hoge Raad in r.o. 4.4 dat het vervallen van de vervangende hechtenis “moet worden aangemerkt als verandering in de wetgeving als bedoeld in art. 1, tweede lid, Sr. Het na 1 september 2003 geldende recht moet als gunstiger voor de betrokkene worden aangemerkt, aangezien het bevel tot toepassing van vervangende hechtenis niet meer kan worden gegeven. Aan art. 1 Sr kan dus niet, zoals het middel wil, worden ontleend dat de regeling van de vervangende hechtenis zoals deze voordien gold, moet worden toegepast.”

9.18.Ik acht de zojuist geciteerde uitspraak van de Hoge Raad in zoverre echter wel van belang, dat daaruit blijkt dat de – subsidiaire – maatregel van lijfsdwang gunstiger werd geacht dan de voorheen bestaande vervangende hechtenis. Die procedure geïsoleerd beschouwd, was de nieuwe sanctie gunstiger voor de verdachte.

9.19.Met die laatste constatering komt dan (eindelijk, want ik had daarmee ook kunnen beginnen) art. 7 EVRM in beeld, alsmede hetgeen daaruit voor het overgangsrecht voortvloeit. Sinds het Scoppola-arrest van het EVRM30 geldt immers dat bij een verandering van wetgeving, die een gunstiger bepaling van sanctierecht inhoudt, aan de nieuwe bepaling onmiddellijke toepassing door de rechter moet worden gegeven. De Hoge Raad overwoog, na een uitermate doorwrochte vordering tot cassatie in het belang der wet, ingediend door mijn (inmiddels oud)ambtgenoot Knigge, daaromtrent als volgt:

“3.6.1. De Hoge Raad ziet in de onder 3.4 weergegeven ontwikkelingen aanleiding zijn rechtspraak aan te scherpen wat betreft veranderingen in regels van sanctierecht. Voor die regels, die zowel het specifieke strafmaximum als meer algemene regels met betrekking tot de sanctieoplegging kunnen betreffen, heeft voortaan te gelden dat een sedert het plegen van het delict opgetreden verandering door de rechter met onmiddellijke ingang – en dus zonder toetsing aan de maatstaf van het gewijzigd inzicht van de strafwetgever omtrent de strafwaardigheid van de vóór de wetswijziging begane strafbare feiten – moet worden toegepast, indien en voor zover die verandering in de voorliggende zaak ten gunste van de verdachte werkt.

Opmerking verdient in dit verband dat op grond van de onder 3.4 weergegeven ontwikkelingen eventueel door de wetgever geformuleerde bijzondere overgangsbepalingen zullen moeten passen binnen de hierboven weergegeven internationale regelgeving. Indien dat niet het geval is, zal de rechter deze bepalingen buiten toepassing moeten laten.”

9.20.Welnu, naar ik meen bevat de sinds 1 januari 2020 geldende wettelijke regeling, waarbij in plaats van vervangende hechtenis bij oplegging van een schadevergoedingsmaatregel gijzeling wordt opgelegd, voor het geval volledig verhaal is uitgebleven, een verandering in het sanctierecht ten gunste van de verdachte. Thans is immers expliciet in de wet vastgelegd dat gijzeling niet wordt toegepast bij gebleken betalingsonmacht en in dat verband kan tevens een beroep worden gedaan op de Minister om de gijzeling om deze reden te beëindigen. Ik heb daarbij nog wel overwogen of hier niet slechts sprake is van een regeling die niet de sanctie als zodanig betreft, doch slechts de tenuitvoerlegging ervan. Is dat het geval, dan kan niet van een wijziging van sanctierecht worden gesproken. Dat was aan de orde in HR 25 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX5063. De vraag was of de regeling van art. 14 fa Sr, die het mogelijk maakt om een voorwaardelijk opgelegde straf onmiddellijk ten uitvoer te leggen, niet als een ongunstiger bepaling moest worden gezien. De Hoge Raad overwoog:

“4.3. De in art. 14fa Sr vervatte regeling heeft betrekking op de executie van een opgelegde straf. De invoering van deze regeling kan dus niet worden aangemerkt als een wijziging van wetgeving ten aanzien van de strafbaarstelling of de strafbedreiging. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat toepassing van art. 14fa Sr als zodanig geen wijziging brengt in de aard en de maximale duur van de mogelijk ten uitvoer te leggen straf, kan niet worden gezegd dat een onmiddellijke toepassing van deze bepaling in strijd is met het legaliteitsbeginsel dat is vervat in art. 1 Sr en in art. 7 EVRM.”

9.21.In het onderhavige geval kan het nieuwe regime – de gijzeling – echter wel degelijk invloed hebben op de aard en de duur van de vrijheidsbeneming. Het lijkt me dan ook niet dat hier slechts een kwestie van executie aan de orde is. Veeleer is de aard van de door de rechter op voorhand te bepalen dwangmaatregel in het geding.

9.22.Voor de verdachte lijkt de nieuwe sanctieregeling dus gunstiger te zijn. In dat geval heeft op grond van de naar aanleiding van de Scoppola-zaak gefomuleerde regels te gelden dat die gunstiger bepaling door de rechter wordt toegepast. Voor zover het overgangsrecht daaraan in de weg staat, dient die bepaling buiten toepassing te blijven, wegens strijd met (onder meer)31 art. 7 EVRM.

9.23.Ook in het geding in cassatie heeft verandering van wetgeving consequenties. Dat blijkt uit het befaamde arrest van de Hoge Raad uit 1962, dat door het leven gaat onder de prozaïsche naam Kousen en sokken I. Aan toepassing van de gunstiger nieuwe bepaling staat niet in de weg dat de verandering in wetgeving na de bestreden uitspraak heeft plaatsgehad.32 De Hoge Raad omschreef in dat arrest zijn taak als volgt: “dat immers, in afwijking van den oorspronkelijken opzet van het cassatiestelsel zoals het in Frankrijk werd ingevoerd, de taak van den HR, wanneer over verkeerde toepassing of schending van de wet wordt geklaagd, niet zozeer is om te controleren of de lagere rechter een fout heeft gemaakt bij de wetstoepassing, maar veeleer om er voor te waken, dat in het geding, waarin hij de hoogste rechter is voor wat de door het cassatieberoep opgeworpen rechtsvragen betreft, de beslissing met de wet in overeenstemming is”.

9.24.Cassatie wegens het inmiddels toepasselijk zijn van de gunstiger bepaling van sanctierecht kan dus wel. Maar aangezien er in de onderhavige zaak geen cassatiemiddel (meer) is dat zich richt tegen de toegepaste wetsbepaling is het nog de vraag of er aanleiding is voor de Hoge Raad om ambtshalve in te grijpen. Ambtshalve cassatie is de laatste tijd meer en meer een zeldzaamheid geworden.33 Zo is door de Hoge Raad recent nog beslist dat bij verjaring, die is ingetreden na het in cassatie bestreden arrest, maar voordat de schriftuur wordt ingediend, daarover geklaagd moet worden door de raadsman. Zo niet, dan blijft cassatie uit.34 Daar betreft het echter de vervolgbaarheid van het feit. In het onderhavige geval gaat het om de opgelegde sanctie, die, gelet op de inmiddels van toepassing zijnde wettelijke regeling, onjuist is.35 Mede in aanmerking genomen dat er geen rechtsmiddel openstaat tegen het ten uitvoer leggen van vervangende hechtenis, meen ik dat de aanleiding voor ambtshalve cassatie er in het onderhavige geval wel is. Daartoe zal ik dan ook concluderen.

10. Ambtshalve heb ik, afgezien van de hierboven benoemde grond, geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.

11. Alle middelen falen en kunnen met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering worden afgedaan.

12. Deze conclusie strekt tot ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de in het dictum opgenomen, in het kader van opgelegde schadevergoedingsmaatregel gebezigde, zinsnede “bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 265 (tweehonderdvijfenzestig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft”, te vervangen door “bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 265 (tweehonderdvijfenzestig) dagen gijzeling, met toepassing van art. 6.4.20 Sv” en tot verwerping van het beroep voor het overige.

]]>
https://01-strafrecht-advocaat.nl/gijzeling-ipv-vervangende-hechtenis-bij-schadevergoedingsmaatregel-ook-voor-oudere-zaken/feed/ 0
Schadevergoedingsmaatregel mag betalingsregeling met slachtoffer niet doorkruisen https://01-strafrecht-advocaat.nl/schadevergoedingsmaatregel-mag-betalingsregeling-slachtoffer-doorkruisen/ https://01-strafrecht-advocaat.nl/schadevergoedingsmaatregel-mag-betalingsregeling-slachtoffer-doorkruisen/#respond Fri, 13 Oct 2017 07:15:04 +0000 https://01-strafrecht-advocaat.nl/?p=4794 Het hof had een gemotiveerde beslissing moeten geven omtrent het verweer dat t.t.v. het appèl een betalingsregeling bestond tussen verdachte en de benadeelde partij, en dat gelet op art. 561.4 Sv het totale bedrag van de ex art. 36f Sr op te leggen betalingsverplichting moet worden voldaan binnen twee jaar en drie maanden nadat het arrest voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, en dat te voorzien valt dat op dat tijdstip verdachte bij het voldoen van de maandelijkse termijnen van de betalingsregeling niet het gehele verschuldigde bedrag zal hebben voldaan. Doel en strekking van de in art. 36f Sr geregelde maatregel verzetten zich ertegen dat een schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd die tot gevolg heeft dat een regeling m.b.t. de betaling van de schadevergoeding in termijnen, waarmee dus ook de benadeelde partij heeft ingestemd, wordt doorkruist (HR 21 juni 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT1759)


HR: Het Hof had omtrent dat verweer een gemotiveerde beslissing moeten geven. Immers, hetgeen hiervoor onder 3.4 onder (ii) is aangevoerd komt erop neer dat bij oplegging van een betalingsverplichting ten bedrage van € 75.244,69 het Openbaar Ministerie uiterlijk na twee jaar en drie maanden tot verhaal van het dan nog resterende bedrag of tot tenuitvoerlegging van de subsidiaire hechtenis zal dienen over te gaan, ook in het geval dat de verdachte tot dat moment volledig zou hebben voldaan aan de betalingsregeling, waardoor die nadere regeling zou worden doorkruist. Weliswaar bepaalt art. 36f, tweede lid, Sr ten aanzien van de bedoelde maatregel niet meer dan dat opleggen daarvan mogelijk is indien en voorzover de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, en heeft hier het strafbare feit geleid tot een aansprakelijkheid van de verdachte tot een bedrag dat – na aftrek van reeds gedane betalingen – in totaal nog ruim € 75.000,- beloopt, maar niettemin had het Hof de juistheid van hetgeen in het verweer is gesteld omtrent de betalingsregeling – hetgeen door de raadsman van de benadeelde partij niet is betwist – niet in het midden mogen laten.

Immers doel en strekking van de in art. 36f Sr geregelde maatregel, waaraan de gedachte ten grondslag ligt het slachtoffer de inning van het aan hem verschuldigde uit handen te nemen, verzetten zich ertegen dat een schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd die tot gevolg heeft dat een regeling met betrekking tot de betaling van de schadevergoeding in termijnen, waarmee dus ook de benadeelde partij heeft ingestemd, wordt doorkruist.

]]>
https://01-strafrecht-advocaat.nl/schadevergoedingsmaatregel-mag-betalingsregeling-slachtoffer-doorkruisen/feed/ 0
De schadevergoedingsmaatregel ook t.b.v. erfgenamen van het slachtoffer https://01-strafrecht-advocaat.nl/schadevergoedingsmaatregel-ook-t-b-v-erfgenamen-slachtoffer/ https://01-strafrecht-advocaat.nl/schadevergoedingsmaatregel-ook-t-b-v-erfgenamen-slachtoffer/#respond Fri, 13 Oct 2017 06:42:51 +0000 https://01-strafrecht-advocaat.nl/?p=4792 De schadevergoedingsmaatregel ex art. 36f Sr kan, gelet op de wetsgeschiedenis, ook worden opgelegd t.b.v. erfgenamen van het slachtoffer (HR 19 mei 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH2793).

HR: Zoals in de conclusie van de Advocaat-Generaal is uiteengezet heeft de wetgever wat betreft de reikwijdte van de kring van begunstigden van de schadevergoedingsmaatregel de voorwaarden voor civielrechtelijke aansprakelijkheid bepalend geacht. Dat brengt mee dat die maatregel ook kan worden opgelegd ten behoeve van de in art. 51a, tweede lid, Sv genoemde personen, onder wie de erfgenamen van het slachtoffer. Anders dan het middel voorstaat noopt de omstandigheid dat dat laatste in art. 36f Sr, anders dan in art. 51a, tweede lid, Sv, niet met zoveel woorden tot uitdrukking is gebracht, niet tot een ander oordeel. Uit de in de conclusie van de Advocaat-Generaal weergegeven wetsgeschiedenis volgt immers dat het tweede lid van art. 51a Sv is ingevoegd om de reikwijdte van art. 51a Sv in dat opzicht in overeenstemming te brengen met die van art. 36f Sr. Het in het middel aangevallen oordeel van het Hof omtrent de reikwijdte van art. 36f Sr is dus juist.

]]>
https://01-strafrecht-advocaat.nl/schadevergoedingsmaatregel-ook-t-b-v-erfgenamen-slachtoffer/feed/ 0
Oplegging schadevergoedingsmaatregel mogelijk bij schuldigverklaring zonder oplegging van straf https://01-strafrecht-advocaat.nl/oplegging-schadevergoedingsmaatregel-mogelijk-schuldigverklaring-zonder-oplegging-straf/ https://01-strafrecht-advocaat.nl/oplegging-schadevergoedingsmaatregel-mogelijk-schuldigverklaring-zonder-oplegging-straf/#respond Fri, 13 Oct 2017 06:39:56 +0000 https://01-strafrecht-advocaat.nl/?p=4790 Oplegging schadevergoedingsmaatregel mogelijk bij schuldigverklaring zonder oplegging van straf. Art. 36f Sr en art. 9a Sr. Gelet op de wetsgeschiedenis moet art. 36f.1 Sr worden gelezen alsof de woorden “tot een straf” daarin niet voorkomen (HR 3 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3203).

HR: Ingevolge de tot 1 januari 2014 geldende tekst van art. 36f, eerste lid, Sr zoals weergegeven onder 2.4.1 respectievelijk 2.4.3 (“wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld”) in verbinding met art. 36f, derde lid, Sr, kan de schadevergoedingsmaatregel ook worden opgelegd in geval een verdachte wordt veroordeeld zonder oplegging van straf.

Blijkens de onder 2.5.3 weergegeven wetsgeschiedenis strekt de onder 2.5.1 weergegeven “technische wijziging” tot uitbreiding van het toepassingsbereik van art. 36f Sr in het belang van het slachtoffer, zulks door oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ook mogelijk te maken indien de verdachte van alle rechtsvervolging wordt ontslagen wegens – kort gezegd – ontoerekeningsvatbaarheid. Daartoe zijn aan art. 36f, eerste lid, Sr toegevoegd de woorden “of aan wie bij rechterlijke uitspraak een maatregel of een last als bedoeld in artikel 37 wordt opgelegd”.

De wetsgeschiedenis biedt geen enkel aanknopingspunt voor de opvatting die in het middel besloten ligt dat de wetswijziging tevens strekt tot beperking van het toepassingsbereik van art. 36f Sr tot die gevallen van veroordeling van de verdachte waarbij straf wordt opgelegd.

2.5.5.

Gelet op het voorgaande moet worden aangenomen dat de wetgever bij de desbetreffende wetswijziging geenszins de bedoeling had voortaan het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel niet meer mogelijk te maken in het geval de verdachte op de voet van art. 9a Sr wordt veroordeeld zonder oplegging van straf, en dat de – in de wetsgeschiedenis ook niet nader toegelichte – invoeging in art. 36f, eerste lid, Sr na het woord “veroordeeld” van de woorden “tot een straf”, op een kennelijke vergissing berust.

Art. 36f, eerste lid, Sr moet dus worden gelezen alsof de woorden “tot een straf” daarin niet voorkomen.

]]>
https://01-strafrecht-advocaat.nl/oplegging-schadevergoedingsmaatregel-mogelijk-schuldigverklaring-zonder-oplegging-straf/feed/ 0
Matiging vervangende hechtenis schadevergoedingsmaatregel https://01-strafrecht-advocaat.nl/matiging-vervangende-hechtenis-schadevergoedingsmaatregel/ https://01-strafrecht-advocaat.nl/matiging-vervangende-hechtenis-schadevergoedingsmaatregel/#respond Mon, 19 Dec 2016 07:52:09 +0000 https://01-strafrecht-advocaat.nl/?p=4337 De rechter kan de schadevergoedingsmaatregel opleggen zonder daaraan de tenuitvoerlegging van vervangende hechtenis te verbinden bij niet tijdige betaling, maar de rechter kan ook de duur van de vervangende hechtenis matigen.

Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch, 25 maart 2016 ,ECLI:NL:GHSHE:2016:1135|
Verdachte was op de pleegdatum 15 jaar oud. Gelet op zijn jeugdige leeftijd zal het hof het aantal dagen vervangende jeugddetentie – voor de situatie dat niet tot betaling wordt overgegaan – bepalen op 10 dagen.

]]>
https://01-strafrecht-advocaat.nl/matiging-vervangende-hechtenis-schadevergoedingsmaatregel/feed/ 0
Geen gevangenisstraf zodat verdachte kan werken om schadevergoeding te betalen https://01-strafrecht-advocaat.nl/geen-gevangenisstraf-zodat-verdachte-kan-werken-om-schadevergoeding-te-betalen/ https://01-strafrecht-advocaat.nl/geen-gevangenisstraf-zodat-verdachte-kan-werken-om-schadevergoeding-te-betalen/#respond Mon, 19 Dec 2016 06:17:18 +0000 https://01-strafrecht-advocaat.nl/?p=4325 De combinatie van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf met een schadevergoedingsmaatregel zou betekenen dat de verdachte gedurende de tijd dat hij zijn gevangenisstraf uitzit, geen geld kan verdienen om de schadevergoedingen aan de benadeelde partij(en) te betalen. Een rechter kan hiermee rekening houden en in plaats van onvoorwaardelijke gevangenisstraf kiezen voor de voorwaardelijke variant met een werkstraf.

Voorbeelden van uitspraken waar de rechter rekening heeft gehouden met het feit dat de verdachte in staat moet kunnen zijn om te werken:

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 17 februari 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:1164
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een viertal oplichtingen en een groot aantal verduisteringen. Hij heeft misbruik gemaakt van het vertrouwen dat de slachtoffers in hem stelden. Het bewezenverklaarde betreft ergerlijke feiten waardoor de slachtoffers ook schade hebben geleden. Soms zelfs schaamden zij zich voor hun eigen goede trouw. Verdachte heeft op geen enkele wijze de verantwoordelijkheid voor zijn daden genomen. In beginsel past als strafrechtelijke reactie een (deels) onvoorwaardelijke vrijheidsstraf. Ten voordele van verdachte heeft het hof meegewogen dat verdachte niet over ten deze als strafverzwarend in aanmerking te nemen justitiële documentatie beschikt. Voorts neemt het hof als een strafverminderende factor in aanmerking de publiciteit rond de aanhouding van verdachte. Tot slot legt voor het hof veel gewicht in de schaal dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wel eens in de weg zou kunnen staan aan vergoeding van de door de slachtoffers geleden schade doordat verdachte zijn verdiencapaciteit dan niet te gelde zal kunnen maken. Daarom is het hof van oordeel dat oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf, beide van de hierna aan te geven duur, passend en geboden is. Anders dan door de raadsman is bepleit ziet het hof met het oog op de belangen van de benadeelde partijen wel aanleiding om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.

]]>
https://01-strafrecht-advocaat.nl/geen-gevangenisstraf-zodat-verdachte-kan-werken-om-schadevergoeding-te-betalen/feed/ 0
Schadevergoedingsmaatregel ZONDER vervangende hechtenis https://01-strafrecht-advocaat.nl/schadevergoedingsmaatregel-zonder-vervangende-hechtenis/ https://01-strafrecht-advocaat.nl/schadevergoedingsmaatregel-zonder-vervangende-hechtenis/#respond Sat, 17 Dec 2016 23:36:03 +0000 https://01-strafrecht-advocaat.nl/?p=4317 De rechter kan in uitzonderlijke gevallen bepalen dat de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd, zonder dat vervangende hechtenis kan worden toegepast indien de verdachte niet (tijdig) betaalt. Het gaat dan om een kale incasseringsplicht voor het CJIB, zonder dat zij hun vordering kunnen afdwingen door de executie van vervangende hechtenis.

In de jurisprudentie zien we hier enkele voorbeelden van:

Gerechtshof Den Haag, 25 februari 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:432:
Het hof zal – anders dan wellicht te doen gebruikelijk – gelet op de omvang van de op te leggen maatregel in relatie tot de lange duur die nodig zal zijn om de schade te betalen, de leeftijd van de verdachte en de vergaande mogelijkheden tot incasso die er naar het inzicht van het hof voor zullen zorgen dat de nabestaanden kunnen beschikken over het nog te incasseren bedrag, bepalen dat ter zake de schadevergoedingsmaatregel geen vervangende jeugddetentie wordt opgelegd. Dit temeer daar een mogelijke toekomstige vervangende detentie betaling van de schadevergoeding in de regel enkel meer zal vertragen.
Ingevolge het tweede lid van art. 36f Sr kan de rechter de maatregel opleggen indien en voor zover de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht. De draagkracht van de verdachte speelt bij de bepaling van de hoogte van het bedrag geen rol (vgl. HR 20 juni 2000, LJN AA6246, NJ 2000, 634). In geval van oplegging van de maatregel bepaalt de rechter de vervangende hechtenis (art. 36f, zesde lid, Sr).

HR 19 juni 2007,ECLI:NL:HR:2007:AZ8788
3.6. Niettemin kan het gebrek aan draagkracht onder omstandigheden voor de rechter reden zijn ervan af te zien de schadevergoedingsmaatregelop te leggen. De nadere memorie van antwoord aan de Eerste Kamer bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot opneming van onder meer art. 36f in het Wetboek van Strafrecht, houdt dienaangaande het volgende in:

“De vraag van deze leden of de rechter er verstandig aan doet de schadevergoedingsmaatregel niet op te leggen als er ernstig rekening moet worden gehouden met de kans dat de verdachte de schade niet zal kunnen vergoeden en vervangende hechtenis zal moeten worden toegepast, laat zich niet in abstracto verwoorden. De rechter zal hierover in concreto met inachtneming van de omstandigheden van het geval moeten beslissen.” (Kamerstukken I 1992-1993, 21 345, nr. 36b, p. 2)

]]>
https://01-strafrecht-advocaat.nl/schadevergoedingsmaatregel-zonder-vervangende-hechtenis/feed/ 0
Schadevergoedingsmaatregel ook mogelijk bij toepassing art. 9a Sr. https://01-strafrecht-advocaat.nl/schadevergoedingsmaatregel-ook-mogelijk-bij-toepassing-art-9a-sr/ https://01-strafrecht-advocaat.nl/schadevergoedingsmaatregel-ook-mogelijk-bij-toepassing-art-9a-sr/#respond Sun, 12 Jun 2016 12:21:12 +0000 https://01-strafrecht-advocaat.nl/?p=3810 Het is ook mogelijk om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen wanneer de rechter toepassing geeft aan artikel 9a Sr. en de verdachte alleen schuldig verklaart zonder oplegging van straf of maatregel. Dit volgt uit HR 3 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3203.

Wetsgeschiedenis schadevergoedingsmaatregel

Bij de Wet van 23 december 1992 tot aanvulling van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering, de Wet voorlopige regeling schadefonds geweldsmisdrijven en andere wetten met voorzieningen ten behoeve van slachtoffers van strafbare feiten, Stb. 1993, 29 is in het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel ingevoerd bij een nieuw art. 36f, dat voor zover hier van belang luidde als volgt:

“1. Bij een rechterlijke uitspraak waarbij iemand wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld, kan hem de verplichting worden opgelegd tot betaling aan de staat van een som gelds ten behoeve van het slachtoffer (…).
2. (…)
3. De maatregel kan te zamen met straffen en andere maatregelen worden opgelegd.

(…)”

De memorie van toelichting bij het ontwerp van deze bepaling houdt onder meer het volgende in:

“3.1. Het wetsvoorstel stelt voor de schadevergoedingsverplichting op te nemen in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht. Deze maatregel bestaat uit de betaling van een som gelds door de veroordeelde aan de staat ten behoeve van het slachtoffer. Zij kan worden opgelegd indien de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade. De schadevergoedingsmaatregel kan tezamen met straffen en andere maatregelen worden opgelegd.”

(Kamerstukken II, 1989/90, 21 345, nr. 3, p. 17).

en voorts:

“Het eerste lid van dit artikel omschrijft de schadevergoedingsmaatregel als de betaling van een som gelds door de veroordeelde aan de staat ten behoeve van het slachtoffer. (…)

Het derde lid van dit artikel bepaalt dat de maatregel tezamen met straffen en andere maatregelen kan worden opgelegd. De schadevergoedingsmaatregel kan dus ook zelfstandig worden opgelegd.”

(Kamerstukken II, 1989/90, 21 345, nr. 3, p. 29).

2.4.2.

Bij de Wet van 7 juli 2006 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met de buitengerechtelijke afdoening van strafbare feiten (Wet OM-afdoening), Stb. 2006, 330 is artikel 36f Sr als volgt gewijzigd, voor zover hier van belang:

“Artikel 36f wordt als volgt gewijzigd:

1. De eerste zin van het eerste lid komt te luiden: Aan degene die bij rechterlijke uitspraak wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld dan wel jegens wie een strafbeschikking wordt uitgevaardigd, kan de verplichting worden opgelegd tot betaling aan de staat van een som gelds ten behoeve van het slachtoffer.

2. (…)”

2.4.3.

Ten tijde van het bewezenverklaarde luidde art. 36f, eerste lid, Sr – voor zover hier van belang – als resultaat van de hiervoor vermelde wetswijzigingen als volgt:

“Aan degene die bij rechterlijke uitspraak wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld (…), kan de verplichting worden opgelegd tot betaling aan de staat van een som gelds ten behoeve van het slachtoffer (…)”

2.4.4.Het derde lid van art. 36f Sr is sinds de invoering ervan bij de onder 2.4.1 genoemde wet nimmer gewijzigd.

2.5.1.

Bij de wet van 26 juni 2013 tot aanpassing van het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek van Strafrecht en de Uitvoeringswet Internationaal Strafhof in verband met de introductie van de mogelijkheid conservatoir beslag op te leggen op het vermogen van de verdachte ten behoeve van het slachtoffer, is art. 36f Sr als volgt gewijzigd:

“Artikel 36f wordt als volgt gewijzigd:

3. In het eerste lid wordt na «veroordeeld» ingevoegd: tot een straf of aan wie bij rechterlijke uitspraak een maatregel of een last als bedoeld in artikel 37 wordt opgelegd,

4. (…)”

2.5.2.

Als gevolg van de onder 2.5.1 bedoelde wetswijziging, in werking getreden op 1 januari 2014, luidt art. 36f, eerste lid, Sr – voor zover hier van belang – thans als volgt:

“Aan degene die bij rechterlijke uitspraak wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld tot een straf of aan wie bij rechterlijke uitspraak een maatregel of een last als bedoeld in artikel 37 wordt opgelegd, (…), kan de verplichting worden opgelegd tot betaling aan de staat van een som gelds ten behoeve van het slachtoffer (…)”

2.5.3.

De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de onder 2.5.1 bedoelde wetswijziging houdt onder meer het volgende in:

“Artikel II, Onderdeel B

De wijziging in het eerste lid bevat een technische wijziging. De rechter kan een schadevergoedingsmaatregel en een straf opleggen. Gebleken is dat de Hoge Raad reeds enkele malen heeft overwogen dat de bewoordingen van het bestaande artikel 36f, eerste lid, niet toelaten dat aan een verdachte die door de rechter van alle rechtsvervolging wordt ontslagen (bij voorbeeld omdat hij volledig ontoerekeningsvatbaar is verklaard en met een last op grond van artikel 37 Sr in een psychiatrisch ziekenhuis wordt opgenomen) een schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd. Het betreft hier Hoge Raad 12 oktober 2004, NS 2004/389, en Hoge Raad 25 januari 2005, NS 2005/51. Hetzelfde geldt als de verdachte niet tot gevangenisstraf wordt veroordeeld, maar wel de maatregel tbs met dwangverpleging kan worden opgelegd. (…)

Het voorgaande laat onverlet dat bij bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit de door de benadeelde partij ingediende (civiele) vordering wel kan worden toegewezen. Knelpunt daarbij is dat in deze gevallen de benadeelde partij zelf voor de tenuitvoerlegging van de toegewezen eis moet zorgen. Als naast de toewijzing van de vordering ook een schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd, neemt het CJIB de inning van de vordering over. Ik acht het wenselijk dat in de wet duidelijkheid wordt verschaft over de uitleg van de term van «veroordeeld» in dit artikel, opdat de voorziening van de inning door het CJIB voor de benadeelde partij wordt opengesteld.”

(Kamerstukken II, 2011/12, 33 295, nr. 3, p. 12).

De memorie van antwoord aan de Eerste Kamer houdt onder meer het volgende in:

“Opleggen schadevergoedingsmaatregel

De leden van de fractie van de SP hebben onder verwijzing naar een drietal arresten van de Hoge Raad terecht opgemerkt dat naar geldend recht geen schadevergoedingsmaatregel kan worden opgelegd als de dader ontoerekeningsvatbaar is en daarom van alle rechtsvervolging wordt ontslagen. Het is onwenselijk dat de strafrechter dan geen schadevergoedingsmaatregel kan opleggen. Zo’n maatregel moet kunnen worden opgelegd, wanneer de dader civielrechtelijk aansprakelijk is. In een civiele zaak staat ontoerekeningsvatbaarheid namelijk niet aan aansprakelijkheid in de weg. In het wetsvoorstel is daarom voorgesteld artikel 36f Sr zo aan te passen dat ook een schadevergoedingsmaatregel kan worden opgelegd als de dader van alle rechtsvervolging wordt ontslagen wegens niet strafbaarheid.”

(Kamerstukken I, 2012/13, 33 295, C, p. 45).

2.5.4.

Ingevolge de tot 1 januari 2014 geldende tekst van art. 36f, eerste lid, Sr zoals weergegeven onder 2.4.1 respectievelijk 2.4.3 (“wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld”) in verbinding met art. 36f, derde lid, Sr, kan de schadevergoedingsmaatregel ook worden opgelegd in geval een verdachte wordt veroordeeld zonder oplegging van straf.

Blijkens de onder 2.5.3 weergegeven wetsgeschiedenis strekt de onder 2.5.1 weergegeven “technische wijziging” tot uitbreiding van het toepassingsbereik van art. 36f Sr in het belang van het slachtoffer, zulks door oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ook mogelijk te maken indien de verdachte van alle rechtsvervolging wordt ontslagen wegens – kort gezegd – ontoerekeningsvatbaarheid. Daartoe zijn aan art. 36f, eerste lid, Sr toegevoegd de woorden “of aan wie bij rechterlijke uitspraak een maatregel of een last als bedoeld in artikel 37 wordt opgelegd”.

De wetsgeschiedenis biedt geen enkel aanknopingspunt voor de opvatting die in het middel besloten ligt dat de wetswijziging tevens strekt tot beperking van het toepassingsbereik van art. 36f Sr tot die gevallen van veroordeling van de verdachte waarbij straf wordt opgelegd.

Hoge Raad: schadevergoedingsmaatregel mogelijk bij art 9a Sr.

Gelet op het voorgaande moet worden aangenomen dat de wetgever bij de desbetreffende wetswijziging geenszins de bedoeling had voortaan het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel niet meer mogelijk te maken in het geval de verdachte op de voet van art. 9a Sr wordt veroordeeld zonder oplegging van straf, en dat de – in de wetsgeschiedenis ook niet nader toegelichte – invoeging in art. 36f, eerste lid, Sr na het woord “veroordeeld” van de woorden “tot een straf”, op een kennelijke vergissing berust.
Art. 36f, eerste lid, Sr moet dus worden gelezen alsof de woorden “tot een straf” daarin niet voorkomen.

]]>
https://01-strafrecht-advocaat.nl/schadevergoedingsmaatregel-ook-mogelijk-bij-toepassing-art-9a-sr/feed/ 0
Schadevergoedingsmaatregel ook mogelijk bij art. 9a Sr. https://01-strafrecht-advocaat.nl/schadevergoedingsmaatregel-ook-mogelijk-bij-art-9a-sr/ https://01-strafrecht-advocaat.nl/schadevergoedingsmaatregel-ook-mogelijk-bij-art-9a-sr/#respond Sun, 24 Jan 2016 20:33:40 +0000 https://01-strafrecht-advocaat.nl/?p=2327 Oplegging schadevergoedingsmaatregel is mogelijk bij schuldigverklaring zonder oplegging van straf als bedoeld in artikel 9a Sr. Gelet op de wetsgeschiedenis moet art. 36f.1 Sr worden gelezen alsof de woorden “tot een straf” daarin niet voorkomen. Dit volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 3 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3203.

Hoge Raad: schadevergoedingsmaatregel bij art. 9a Sr.

Het middel berust op de opvatting dat de tekst van art. 36f, eerste lid, Sr zoals deze bepaling luidt sinds 1 januari 2014, zich verzet tegen de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel indien de verdachte – zoals in dit geval – op de voet van art. 9a Sr wordt veroordeeld zonder oplegging van straf en voorts dat ingevolge art. 1, tweede lid, Sr deze voor de verdachte meest gunstige bepaling moet worden toegepast.

2.4.1.

Bij de Wet van 23 december 1992 tot aanvulling van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering, de Wet voorlopige regeling schadefonds geweldsmisdrijven en andere wetten met voorzieningen ten behoeve van slachtoffers van strafbare feiten, Stb. 1993, 29 is in het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel ingevoerd bij een nieuw art. 36f, dat voor zover hier van belang luidde als volgt:

“1. Bij een rechterlijke uitspraak waarbij iemand wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld, kan hem de verplichting worden opgelegd tot betaling aan de staat van een som gelds ten behoeve van het slachtoffer (…).
2. (…)
3. De maatregel kan te zamen met straffen en andere maatregelen worden opgelegd.

(…)”

De memorie van toelichting bij het ontwerp van deze bepaling houdt onder meer het volgende in:

“3.1. Het wetsvoorstel stelt voor de schadevergoedingsverplichting op te nemen in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht. Deze maatregel bestaat uit de betaling van een som gelds door de veroordeelde aan de staat ten behoeve van het slachtoffer. Zij kan worden opgelegd indien de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade. De schadevergoedingsmaatregel kan tezamen met straffen en andere maatregelen worden opgelegd.”

(Kamerstukken II, 1989/90, 21 345, nr. 3, p. 17).

en voorts:

“Het eerste lid van dit artikel omschrijft de schadevergoedingsmaatregel als de betaling van een som gelds door de veroordeelde aan de staat ten behoeve van het slachtoffer. (…)

Het derde lid van dit artikel bepaalt dat de maatregel tezamen met straffen en andere maatregelen kan worden opgelegd. De schadevergoedingsmaatregel kan dus ook zelfstandig worden opgelegd.”

(Kamerstukken II, 1989/90, 21 345, nr. 3, p. 29).

2.4.2.

Bij de Wet van 7 juli 2006 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met de buitengerechtelijke afdoening van strafbare feiten (Wet OM-afdoening), Stb. 2006, 330 is artikel 36f Sr als volgt gewijzigd, voor zover hier van belang:

“Artikel 36f wordt als volgt gewijzigd:

1. De eerste zin van het eerste lid komt te luiden: Aan degene die bij rechterlijke uitspraak wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld dan wel jegens wie een strafbeschikking wordt uitgevaardigd, kan de verplichting worden opgelegd tot betaling aan de staat van een som gelds ten behoeve van het slachtoffer.

2. (…)”

2.4.3.

Ten tijde van het bewezenverklaarde luidde art. 36f, eerste lid, Sr – voor zover hier van belang – als resultaat van de hiervoor vermelde wetswijzigingen als volgt:

“Aan degene die bij rechterlijke uitspraak wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld (…), kan de verplichting worden opgelegd tot betaling aan de staat van een som gelds ten behoeve van het slachtoffer (…)”

2.4.4.Het derde lid van art. 36f Sr is sinds de invoering ervan bij de onder 2.4.1 genoemde wet nimmer gewijzigd.

2.5.1.

Bij de wet van 26 juni 2013 tot aanpassing van het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek van Strafrecht en de Uitvoeringswet Internationaal Strafhof in verband met de introductie van de mogelijkheid conservatoir beslag op te leggen op het vermogen van de verdachte ten behoeve van het slachtoffer, is art. 36f Sr als volgt gewijzigd:

“Artikel 36f wordt als volgt gewijzigd:

3. In het eerste lid wordt na «veroordeeld» ingevoegd: tot een straf of aan wie bij rechterlijke uitspraak een maatregel of een last als bedoeld in artikel 37 wordt opgelegd,

4. (…)”

2.5.2.

Als gevolg van de onder 2.5.1 bedoelde wetswijziging, in werking getreden op 1 januari 2014, luidt art. 36f, eerste lid, Sr – voor zover hier van belang – thans als volgt:

“Aan degene die bij rechterlijke uitspraak wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld tot een straf of aan wie bij rechterlijke uitspraak een maatregel of een last als bedoeld in artikel 37 wordt opgelegd, (…), kan de verplichting worden opgelegd tot betaling aan de staat van een som gelds ten behoeve van het slachtoffer (…)”

2.5.3.

De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de onder 2.5.1 bedoelde wetswijziging houdt onder meer het volgende in:

“Artikel II, Onderdeel B

De wijziging in het eerste lid bevat een technische wijziging. De rechter kan een schadevergoedingsmaatregel en een straf opleggen. Gebleken is dat de Hoge Raad reeds enkele malen heeft overwogen dat de bewoordingen van het bestaande artikel 36f, eerste lid, niet toelaten dat aan een verdachte die door de rechter van alle rechtsvervolging wordt ontslagen (bij voorbeeld omdat hij volledig ontoerekeningsvatbaar is verklaard en met een last op grond van artikel 37 Sr in een psychiatrisch ziekenhuis wordt opgenomen) een schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd. Het betreft hier Hoge Raad 12 oktober 2004, NS 2004/389, en Hoge Raad 25 januari 2005, NS 2005/51. Hetzelfde geldt als de verdachte niet tot gevangenisstraf wordt veroordeeld, maar wel de maatregel tbs met dwangverpleging kan worden opgelegd. (…)

Het voorgaande laat onverlet dat bij bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit de door de benadeelde partij ingediende (civiele) vordering wel kan worden toegewezen. Knelpunt daarbij is dat in deze gevallen de benadeelde partij zelf voor de tenuitvoerlegging van de toegewezen eis moet zorgen. Als naast de toewijzing van de vordering ook een schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd, neemt het CJIB de inning van de vordering over. Ik acht het wenselijk dat in de wet duidelijkheid wordt verschaft over de uitleg van de term van «veroordeeld» in dit artikel, opdat de voorziening van de inning door het CJIB voor de benadeelde partij wordt opengesteld.”

(Kamerstukken II, 2011/12, 33 295, nr. 3, p. 12).

De memorie van antwoord aan de Eerste Kamer houdt onder meer het volgende in:

“Opleggen schadevergoedingsmaatregel

De leden van de fractie van de SP hebben onder verwijzing naar een drietal arresten van de Hoge Raad terecht opgemerkt dat naar geldend recht geen schadevergoedingsmaatregel kan worden opgelegd als de dader ontoerekeningsvatbaar is en daarom van alle rechtsvervolging wordt ontslagen. Het is onwenselijk dat de strafrechter dan geen schadevergoedingsmaatregel kan opleggen. Zo’n maatregel moet kunnen worden opgelegd, wanneer de dader civielrechtelijk aansprakelijk is. In een civiele zaak staat ontoerekeningsvatbaarheid namelijk niet aan aansprakelijkheid in de weg. In het wetsvoorstel is daarom voorgesteld artikel 36f Sr zo aan te passen dat ook een schadevergoedingsmaatregel kan worden opgelegd als de dader van alle rechtsvervolging wordt ontslagen wegens niet strafbaarheid.”

(Kamerstukken I, 2012/13, 33 295, C, p. 45).

2.5.4.

Ingevolge de tot 1 januari 2014 geldende tekst van art. 36f, eerste lid, Sr zoals weergegeven onder 2.4.1 respectievelijk 2.4.3 (“wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld”) in verbinding met art. 36f, derde lid, Sr, kan de schadevergoedingsmaatregel ook worden opgelegd in geval een verdachte wordt veroordeeld zonder oplegging van straf.

Blijkens de onder 2.5.3 weergegeven wetsgeschiedenis strekt de onder 2.5.1 weergegeven “technische wijziging” tot uitbreiding van het toepassingsbereik van art. 36f Sr in het belang van het slachtoffer, zulks door oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ook mogelijk te maken indien de verdachte van alle rechtsvervolging wordt ontslagen wegens – kort gezegd – ontoerekeningsvatbaarheid. Daartoe zijn aan art. 36f, eerste lid, Sr toegevoegd de woorden “of aan wie bij rechterlijke uitspraak een maatregel of een last als bedoeld in artikel 37 wordt opgelegd”.

De wetsgeschiedenis biedt geen enkel aanknopingspunt voor de opvatting die in het middel besloten ligt dat de wetswijziging tevens strekt tot beperking van het toepassingsbereik van art. 36f Sr tot die gevallen van veroordeling van de verdachte waarbij straf wordt opgelegd.

2.5.5.

Gelet op het voorgaande moet worden aangenomen dat de wetgever bij de desbetreffende wetswijziging geenszins de bedoeling had voortaan het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel niet meer mogelijk te maken in het geval de verdachte op de voet van art. 9a Sr wordt veroordeeld zonder oplegging van straf, en dat de – in de wetsgeschiedenis ook niet nader toegelichte – invoeging in art. 36f, eerste lid, Sr na het woord “veroordeeld” van de woorden “tot een straf”, op een kennelijke vergissing berust.

Art. 36f, eerste lid, Sr moet dus worden gelezen alsof de woorden “tot een straf” daarin niet voorkomen.

 

]]>
https://01-strafrecht-advocaat.nl/schadevergoedingsmaatregel-ook-mogelijk-bij-art-9a-sr/feed/ 0
Schadevergoeding toegewezen, maar schadevergoedingsmaatregel niet opgelegd https://01-strafrecht-advocaat.nl/schadevergoeding-toegewezen-maar-schadevergoedingsmaatregel-niet-opgelegd/ https://01-strafrecht-advocaat.nl/schadevergoeding-toegewezen-maar-schadevergoedingsmaatregel-niet-opgelegd/#respond Thu, 14 Jan 2016 15:20:22 +0000 https://01-strafrecht-advocaat.nl/?p=2175 In de zaak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 13 september 2010,  ECLI:NL:GHLEE:2010:BN7112 heeft het hof de vordering van de benadeelde partij geheel toegewezen, maar daarbij bewust de gevorderde schadevergoedingsmaatregel niet opgelegd. Het hof motiveerde dit als volgt:

“Het hof zal de door de advocaat-generaal gevorderde schadevergoedingsmaatregel niet opleggen, omdat verdachte bereid is de schade te betalen en door de financiële situatie van verdachte reeds op voorhand duidelijk is dat het langere tijd zal gaan duren voordat zij aan de betalingsverplichtingen zal kunnen voldoen. Het opleggen van vervangende hechtenis middels een schadevergoedingsmaatregel zal niet leiden tot een meer voortvarende betaling, maar mogelijk wel tot een door het hof niet gewenste vrijheidsbeneming van verdachte.”

 

]]>
https://01-strafrecht-advocaat.nl/schadevergoeding-toegewezen-maar-schadevergoedingsmaatregel-niet-opgelegd/feed/ 0