Schuld – Strafrecht-advocaat.nl https://01-strafrecht-advocaat.nl De website voor het vinden van een ervaren strafrechtadvocaat Mon, 17 Sep 2018 06:29:46 +0000 nl hourly 1 https://wordpress.org/?v=6.1.7 Wasbenzine op kampvuur gooien geen aanmerkelijke schuld https://01-strafrecht-advocaat.nl/wasbenzine-op-kampvuur-gooien-geen-aanmerkelijke-schuld/ https://01-strafrecht-advocaat.nl/wasbenzine-op-kampvuur-gooien-geen-aanmerkelijke-schuld/#respond Mon, 17 Sep 2018 06:29:46 +0000 https://01-strafrecht-advocaat.nl/?p=4985 Het gaat hier om de vraag of er sprake is van schuld in de zin van artikel 308 Sr. Onder schuld als delictsbestanddeel wordt een min of meer grove of aanmerkelijke schuld verstaan. Of sprake is van dergelijke schuld i.d.z.v. art. 308 Sr wordt bepaald door de manier waarop die schuld in de tenlastelegging nader is geconcretiseerd, en is voorts afhankelijk van het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. ’s Hofs overwegingen moeten aldus worden begrepen dat het Hof heeft geoordeeld dat verdachte weliswaar onvoorzichtig heeft gehandeld, doch niet dat hij – mede in aanmerking genomen dat niet gezegd kan worden dat hij de gevolgen van zijn handelen had kunnen en moeten voorzien – zich “roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend” heeft gedragen, zoals is ten laste is gelegd. Uit ’s Hofs overwegingen blijkt niet van een onjuiste rechtsopvatting, i.h.b. niet wat betreft het begrip “schuld” (HR 29 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL5630).

2.2.1. Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:

“hij op of omstreeks 16 juni 2006 in de gemeente Castricum, op het strandslag, roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, een (illegaal) kampvuur heeft gemaakt en (vervolgens) toen dit kampvuur dreigde uit te gaan, terwijl het nog smeulde en/of brandde, – uit een fles – wasbenzine hierop heeft gesprenkeld, waardoor het vuur in de fles wasbenzine is (terug)geslagen en/of de fles wasbenzine is ontploft en/of waardoor een of meer steekvlammen ontstonden, terwijl zich in de directe omgeving van dit kampvuur (ongeveer) zeventig scholieren bevonden, waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat drie van die scholieren, te weten: [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] zwaar lichamelijk letsel, te weten tweede en/of derde graads brandwonden, heeft/hebben bekomen, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte was ontstaan, zulks terwijl dat feit is begaan in de uitoefening van zijn beroep.”

2.2.2. Het Hof heeft de verdachte vrijgesproken van het hem tenlastegelegde. Het Hof heeft daartoe het volgende overwogen:

“De feitelijke gang van zaken is – voor zover hier van belang – als volgt:

Verdachte heeft in het kader van een schoolkampweekend in de avond van 16 juni 2006 samen met anderen een kampvuur aangelegd op het strand te Castricum.

Hij heeft houtblokken met wasbenzine besprenkeld en de wasbenzine aangestoken. Toen het vuur dreigde te doven heeft verdachte getracht met papier het vuur te doen oplaaien. Dit lukte niet. Verdachte is vervolgens op zijn hurken bij het vuur gaan zitten en heeft wasbenzine gegoten/gesprenkeld over het vuur, terwijl – naar hij heeft verklaard – nog vlammen zichtbaar waren. Hierbij is vuur in de fles met wasbenzine geschoten en is een zodanige druk in de fles ontstaan dat de fles naar achteren schoot. Tevens ontstond een steekvlam in horizontale richting naar voren onder meer in de richting van de in de tenlastelegging genoemde slachtoffers. Hun kleren zijn in brand komen te staan en zij hebben zwaar lichamelijk letsel opgelopen.

Op verzoek van het openbaar ministerie is nader technisch onderzoek verricht naar de oorzaak en toedracht van deze brand. Dit onderzoek is uitgevoerd door ing. P.B. Reijman van DGMR Bouw B.V., in samenwerking met ir. J.H.L.M. Lelieveld van het Nederlands Forensisch Instituut. Beide deskundigen hebben een langdurige expertise op onder meer het gebied van brandveiligheid en brandoorzaken. Het onderzoek heeft bestaan uit een reconstructie waarbij de omstandigheden zoals die uit de verklaringen van de aanwezigen op het strand kunnen worden afgeleid zijn nagebootst èn waarbij is beoordeeld wat de gevolgen van die omstandigheden zijn op het ontstaan van vuurverschijnselen. Op 3 december 2007 zijn daartoe in totaal tien tests uitgevoerd. Het onderzoek en de resultaten ervan zijn weergegeven in een rapport met het kenmerk F.2007.5735.00.R001 van 14 december 2007, inhoudende – voorzover hier van belang en zakelijk weergegeven -:

Samenvatting van de testresultaten

In de meerderheid van de onderzochte scenario’s vinden min of meer heftige fysische effecten plaats, zoals uitstoot van brandend gas en/of uitstoot van brandende vloeistof uit de opening van de fles. Het ontstaan hiervan is sterk afhankelijk van het moment waarop de vlam in contact komt met de damp die nog aanwezig is in de fles. Bij ontbranding van de damp vindt expansie van het verbrandingsgas plaats waardoor drukverhoging in de fles ontstaat. Deze drukverhoging veroorzaakt de uitstoot van gassen en vloeistoffen uit de fles. Als op het moment van ontbranding van de damp in de fles de vloeistof zich vóór de uitstroomopening bevindt dan zullen de uitstooteffecten het heftigst zijn. De vloeistof kan daarbij enkele meters overbruggen. De effecten lijken tevens het grootst te zijn bij een lage vulgraad van de fles. In dat geval bevindt zich relatief veel damp in de fles en zal de ontbranding hiervan heftiger verlopen. De uitstoot van brandend gas en vloeistof kan daarbij over grotere afstanden plaatsvinden.

Conclusie

De tijdens de uitgevoerde tests waargenomen verschijnselen lijken overeen te komen met de door de aanwezigen van het kampvuur waargenomen verschijnselen.

De deskundigen Reijman en Lelieveld zijn ter terechtzitting van 3 april 2008 door het hof gehoord. De deskundigen hebben ieder voor zich verklaard dat de tijdens de tests waargenomen fysische effecten – in het bijzonder ook de horizontale steekvlam die is ontstaan – vóóraf door hen niet waren voorzien en dat de effecten hen hebben verrast. Zij verklaren bovendien dat die effecten – voor zover hen bekend – in de literatuur niet zijn beschreven. Het feit dat de gevolgen van het handelen van verdachte voor de deskundigen met hun expertise als hiervoor genoemd niet is voorzien en hen heeft verrast, staat in de weg aan het oordeel dat verdachte – die zoals de gemiddelde burger deze expertise mist – zulks wel had kunnen en moeten voorzien. Hoewel verdachte onvoorzichtig is geweest door in strijd met de waarschuwingen op de fles wasbenzine toch wasbenzine op open vuur te sprenkelen, kan gelet op het voorgaande niet worden gezegd dat hem op grond daarvan een zodanig strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt dat dit schuld in strafrechtelijke zin met betrekking tot de tenlastegelegde gevolgen oplevert.”

2.3. De tenlastelegging is toegesneden op art. 308 Sr.

Die bepaling luidt:

“1. Hij aan wiens schuld te wijten is dat een ander zwaar lichamelijk letsel bekomt of zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van zijn ambts- of beroepsbezigheden ontstaat, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de vierde categorie.

2. Indien de schuld bestaat uit roekeloosheid, wordt hij gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.”

2.4. Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld. Onder schuld als delictsbestanddeel wordt een min of meer grove of aanmerkelijke schuld verstaan. Of sprake is van dergelijke schuld in de zin van art. 308 Sr wordt bepaald door de manier waarop die schuld in de tenlastelegging nader is geconcretiseerd, en is voorts afhankelijk van het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.

2.5. ’s Hofs overwegingen moeten aldus worden begrepen dat het Hof heeft geoordeeld dat de verdachte weliswaar onvoorzichtig heeft gehandeld, doch niet dat hij – mede in aanmerking genomen dat niet gezegd kan worden dat hij de gevolgen van zijn handelen had kunnen en moeten voorzien – zich “roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend” heeft gedragen, zoals is tenlastegelegd. Anders dan het middel betoogt, blijkt uit

]]>
https://01-strafrecht-advocaat.nl/wasbenzine-op-kampvuur-gooien-geen-aanmerkelijke-schuld/feed/ 0
Botsing met trein bij te langzaam oversteken spoorwegovergang https://01-strafrecht-advocaat.nl/botsing-trein-langzaam-oversteken-spoorwegovergang/ https://01-strafrecht-advocaat.nl/botsing-trein-langzaam-oversteken-spoorwegovergang/#respond Tue, 26 Sep 2017 21:58:47 +0000 https://01-strafrecht-advocaat.nl/?p=4762

Een 23-jarige man uit Zwolle is veroordeeld tot een werkstraf van 100 uur voor het veroorzaken van het treinongeluk in Dalfsen op 23 februari 2016. De man stak met een hoogwerker het spoor over en kwam in botsing met de passerende trein, die ontspoorde. De rechtbank verwijt hem met name dat hij niet naar de dienstregeling heeft gekeken. Bij het ongeluk kwam de machinist van de trein om het leven en raakten de conducteur en een passagier gewond. De man zelf overleefde het ongeluk door uit de hoogwerker te springen. (Rb Overijssel, 26 september 2017, ECLI:NL:RBOVE:2017:3622)

Casus

Op 23 februari 2016 omstreeks 8.48 uur is in Dalfsen een trein ontspoord nadat deze bij de overweg ter hoogte van Het Lage Veld in aanrijding met een telescoophoogwerker (hierna: hoogwerker) was gekomen. Deze trein reed van Zwolle in de richting van Emmen over een enkelvoudig spoor. Verdachte, die werkzaam is bij het bedrijf “ [hoveniersbedrijf] ”, zou de hoogwerker na een tweedaagse klus over de desbetreffende overweg rijden alwaar de hoogwerker aan de Tolhuisweg zou worden opgehaald. Daags ervoor had verdachte de hoogwerker op dezelfde wijze van de Tolhuisweg over de overweg naar de plaats van de werkzaamheden gereden. Het ongeval heeft plaatsgevonden terwijl verdachte nog bezig was met de hoogwerker de overweg over steken toen de bellen van de spoorweg begonnen te rinkelen en de spoorbomen naar beneden gingen ter aanduiding van een naderende trein (verder: de AHOB-cyclus) en vervolgens een trein, met nummer 13819, komende uit een bocht, de overweg naderde. De draaikrans van de hoogwerker bevond zich op dat moment midden op de overweg. Toen verdachte de trein opmerkte, was hij vanwege de uitzonderlijk lage maximumsnelheid van de hoogwerker niet meer in staat om de overweg tijdig vrij te maken. Ondanks dat verdachte met armgebaren heeft getracht de machinist van de trein te waarschuwen, was het gezien de hoge snelheid van de trein voor de machinist niet meer mogelijk zodanig te remmen dat een botsing met de hoogwerker kon worden voorkomen. Bij het ongeval is de machinist om het leven gekomen en zijn een conducteur en een treinpassagier gewond geraakt. Verdachte zelf heeft vlak voor de botsing nog tijdig uit de manbak van de hoogwerker kunnen springen en heeft geen verwondingen opgelopen. Na onderzoek is vastgesteld dat er zowel aan de hoogwerker als aan de trein geen technische gebreken aanwezig waren en dat er geen bijzonderheden waren aan het betreffende spoorbaanvak of overweg Lageveld. Verder is geconcludeerd dat er ten tijde van het ongeval geen belemmerende atmosferische omstandigheden waren en dat zowel voor de bedienaar van de hoogwerker als de machinist het zicht goed was.

Verweer advocaat

De verdediging heeft zich – conform de inhoud van een op schrift gesteld pleidooi – op het standpunt gesteld dat verdachte van het primair en subsidiair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken en dat het meer subsidiair ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard.

Geconcludeerd moet worden, aldus de raadsman, dat van grove of aanmerkelijke onvoorzichtigheid in de zin van artikel 6 WVW 1994 en artikel 165 lid 2 Sr geen sprake is geweest. Wat betreft de vijf elementen die in de tenlastelegging bij zowel het primaire, het subsidiaire als het meer subsidiaire feit zijn opgenomen als de verwijten die verdachte worden gemaakt heeft de raadsman het volgende opgemerkt:

– onvoldoende geïnformeerd

Verdachte erkent dat hij onvoldoende heeft geïnformeerd naar de dienstregeling die op het traject gold. Het klopt echter niet, gezien hetgeen hierover in het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) is opgemerkt, dat het voor verdachte mogelijk was concrete informatie van ProRail te verkrijgen over het tijdstip waarop de trein in kwestie de bewuste overweg zou passeren;

– van tevoren overtuigen

Verdachte was er ten tijde van de oversteek van overtuigd dat hij de overweg veilig kon oversteken. Destijds golden er geen ‘spelregels’ ten aanzien van exceptioneel transport dat een overweg passeert. Nu daarbij tevens geen advies kon worden ingewonnen bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) en geen ad hoc informatie kon worden verkregen bij ProRail, kan verdachte niet worden verweten dat hij zich er niet meer van heeft overtuigd dat hij de oversteek met de hoogwerker veilig kon maken;

– tijd

Ten laste is gelegd dat, nu de hoogwerker 76 seconden nodig had om de overweg over te steken en de AHOB-cyclus 32 seconden bedroeg, verdachte te weinig tijd had om met de hoogwerker de overweg over te gaan. In dit onderdeel van de tenlastelegging wordt echter ten onrechte uitgegaan van een situatie waarin iemand begint met oversteken van een spoorwegovergang op het moment dat de AHOB-cyclus in werking is getreden. Verdachte is echter al veel eerder begonnen met het maken van de oversteek, maar heeft helaas het verkeerde tijdstip gekozen om de overweg over te gaan. Anders dan de tenlastelegging suggereert, is het niet zo dat de oversteek met de hoogwerker nooit mogelijk was geweest;

– artikel 15a lid 1 en 2 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens (RVV)

Verdachte heeft door zijn handelen niet artikel 15a lid 1 en 2 RVV overtreden. Blijkens de Nota van Toelichting bij dit artikel verbiedt artikel 15a RVV – kort samengevat – een overgang op te gaan als er aan de andere kant van het spoor onvoldoende ruimte is om door te rijden. Dit betreft een andere situatie dan waarvan in het onderhavige geval sprake is geweest. Verdachte kan daarnaast ook niet worden verweten dat hij artikel 15a lid 2 RVV heeft overtreden doordat hij de trein niet voor heeft laten gaan. Op het moment dat hij met de hoogwerker begon te rijden, was de trein immers nog helemaal niet in zicht.

De omstandigheid dat verdachte enkel heeft verzuimd om informatie over de dienstregeling in te winnen, levert geen aanmerkelijke mate van onvoorzichtigheid op, te meer nu blijkens het rapport van de OVV het maar de vraag is of het ongeluk daarmee voorkomen had kunnen worden. Het raadplegen van de dienstregeling zou volgens de OVV namelijk geen antwoord hebben geboden op de vraag of er daadwerkelijk geen trein zou komen. Verdachte is ook niet de enige geweest die er van uitging dat er ruim voldoende tijd was om de oversteek te maken. Zowel de bewoner van Het Lage Veld als verdachtes werkgever die ook ter plaatse was, is hiervan uitgegaan. Verdachte is aldus op de informatie die hij had ten onrechte er van uitgegaan dat hij ruim voldoende tijd had om de oversteek te maken, maar van nonchalance of nalatigheid is geen sprake geweest.

De rechtbank overweegt ten aanzien van het primair ten laste gelegde als volgt.

Om tot het oordeel te komen dat sprake is van schuld, zoals bedoeld in artikel 6 WVW 1994 en op de wijze zoals is ten laste gelegd, moet worden beoordeeld of de gedragingen van verdachte zeer althans aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig of onachtzaam zijn geweest. Voor de beoordeling van verdachtes verkeersgedrag in het onderhavige geval beziet de rechtbank het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de omstandigheden van het geval. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag, dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.

In de tenlastelegging zijn vijf elementen opgenomen van het verwijt dat verdachte wordt gemaakt en waarop de officier van justitie de vereiste schuld heeft gebaseerd.

Hierna zal de rechtbank deze elementen bespreken en daaraan een conclusie verbinden.

– Verdachte heeft onvoldoende geïnformeerd naar het tijdstip waarop de treinen de overweg zouden passeren.

Ten aanzien van het feit dat verdachte zich geen concrete informatie heeft verschaft over de tijdstippen waarop de treinen volgens de treinenloop van die dag de bewuste overweg zouden passeren, heeft de raadsman een terechte opmerking gemaakt. De conclusie dat verdachte daartoe niet de mogelijkheid heeft gehad, kan worden afgeleid uit de door de raadsman aangehaalde passage uit het door de OVV uitgebrachte rapport, te weten:

“Omdat er geen publiek toegankelijke informatie is over de actuele treinenloop, is het voor weggebruikers niet mogelijk zelfstandig over te steken als er meer oversteektijd nodig is dan de tijd die de overweginstallatie biedt. In een dergelijk geval is men aangewezen op ProRail.

(…)

ProRail geeft aan dat, in een situatie die zich in Dalfsen voordeed, de betrokkenen

telefonisch contact kunnen opnemen met de afdeling publiekscontacten. Het

telefoonnummer daarvan is vermeld op de website van ProRail.

(…)

Ook als de medewerkers van het hoveniersbedrijf contact hadden opgenomen met ProRail, had dit in dit geval niet tot op een oplossing geleid. ProRail geeft aan er niet op ingesteld te zijn individuele overweggebruikers op ad-hoc-basis van dienst te zijn. Medewerkers van de afdeling publiekscontacten kunnen wel in algemene zin advies geven over het passeren van overwegen, maar kunnen geen detailinformatie verstrekken over bijvoorbeeld de actuele treinenloop op een bepaald baanvak. (…)“.

Het thans op de website van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) geplaatste artikel met de titel “passeren van een overweg”, met daarin een aantal belangrijke spelregels voor een veilige passage van een spooroverweg door exceptioneel transport is, blijkens het rapport van de OVV pas openbaar gemaakt na het onderhavige ongeval, zodat geconcludeerd moet worden dat verdachte daar op 23 februari 2016 geen acht op heeft kunnen slaan.

Het eveneens in dit gedachtenstreepje van de tenlastelegging opgenomen verwijt dat verdachte zich niet – afgezien van de hiervoor vastgestelde onmogelijkheid concrete informatie over de treinenloop van die dag te verkrijgen – op de hoogte heeft gesteld van de geldende dienstregeling voor het treinverkeer op het traject Zwolle – Emmen vice versa, zal de rechtbank hierna bespreken.

– Verdachte heeft zich er van tevoren niet van overtuigd of de overweg veilig met de hoogwerker kon worden overgestoken en of hij tijdig de overweg geheel vrij kon maken. Verdachte wist of kon weten dat de tijd die nodig was om de overweg over te steken langer was dan de tijd die nog restte op het moment dat AHOB-cyclus in werking trad;

Ten laste is gelegd – kort samengevat – dat verdachte 76 seconden nodig heeft gehad om met de hoogwerker de overweg over te gaan, terwijl er gezien de AHOB-cyclus van 32 seconden, onvoldoende tijd was om de oversteek te maken. Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat deze redenering in het onderhavige geval niet opgaat. Er wordt namelijk uitgegaan van een situatie waarin de bestuurder van een voertuig begint met oversteken van een overweg op het moment dat de AHOB-cyclus in werking treedt, en aldus slechts 32 seconden heeft om de overweg te passeren totdat de trein de overweg heeft genaderd. Op het moment dat de AHOB-cyclus in werking trad, bevond de hoogwerker zich echter reeds op de overweg. Verdachte is met de oversteek begonnen voordat er een trein zichtbaar was en voordat de bellen begonnen te rinkelen en de lampen begonnen te knipperen. Indien de hoogwerker op dat moment de overweg reeds grotendeels zou zijn overgegaan, had de hoogwerker in theorie aan die 32 seconden voldoende tijd gehad kunnen hebben om de overweg geheel over te steken. Te meer nu de overwegbomen van een makkelijk breekbaar materiaal zijn gemaakt, zodat de hoogwerker ondanks het dalen van de overwegbomen door had kunnen rijden3. Op de wijze zoals is ten laste gelegd, zou het voor een langzaam rijdend voertuig zoals de hoogwerker in kwestie nimmer mogelijk zijn de overweg te passeren. Dat is echter onjuist.

– verdachte heeft in strijd gehandeld met artikel 15a lid 1 en 2 RVV;

Artikel 15a RVV luidt:

1.

Weggebruikers mogen een overweg opgaan, indien zij direct kunnen doorgaan en de overweg geheel kunnen vrijmaken.

2.

Bij overwegen laten weggebruikers een spoorvoertuig voorgaan en laten daarbij de overweg geheel vrij.

In de Nota van Toelichting bij het in 1994 ingevoerde artikel 15a RVV valt het volgende te lezen (Nota van Toelichting bij Besluit van 16 november 1994, Stb. 1994, 815, pagina 25):

(..)

Artikel 1, onderdeel G

Dit nieuwe artikel 15a geeft een voor het RVV 1990 vrij uitgebreide regeling voor het gedrag bij overwegen. Gezien het gevaar dat ontstaat wanneer een overweg niet tijdig ontruimd kan worden, werd het wenselijk geacht uitdrukkelijk te bepalen dat men alleen een overweg op mag gaan wanneer direct doorgegaan kan worden.

De regel dat de hele overweg behoort te worden vrijgelaten, moet voorkomen dat een voertuig op brede overwegen tussen de sporen wordt opgesteld. Anders dan bij een kruising van wegen, waar het wel is het toegestaan om zich tussen de verkeersstromen op te stellen, kan dat gezien de bijzonder gevaarlijke situaties die kunnen ontstaan op overwegen, daar uiteraard niet worden toegestaan.

(..)

Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat blijkens de hiervoor aangehaalde passage uit de Nota van Toelichting bij artikel 15a RVV, dit artikel – kort samengevat – verbiedt een overgang op te gaan als er aan de andere kant van het spoor onvoldoende ruimte is om door te rijden. Van een dergelijke situatie is in casu geen sprake geweest. Daarnaast is het tweede lid evenmin van toepassing. Op het moment dat verdachte met de hoogwerker de overweg opging, was er immers nog geen trein in zicht en dacht verdachte dat er ook geen trein aankwam. Van een situatie waarin verdachte de trein “voor diende te laten gaan” was dan ook helemaal geen sprake. Van de in het tweede lid bedoelde situatie is slechts sprake in het geval van een (nagenoeg) gelijktijdig naderen van voertuigen van bijvoorbeeld een kruising. Geconcludeerd moet worden dat verdachte aldus artikel 15a lid 1 en 2 niet heeft overtreden.

Gelet op het voorgaande is het verwijt dat van de ten laste gelegde elementen resteert, dat verdachte met de hoogwerker de overweg is overgegaan terwijl hij van tevoren niet de dienstregeling heeft geraadpleegd om zich ervan te vergewissen dat hij de overweg veilig zou kunnen overgaan zonder dat een trein de overweg zou passeren.

De rechtbank overweegt ten aanzien van de daaromtrent belangrijke feiten en omstandigheden als volgt.

– Vast is komen te staan dat verdachte de dag voor het ongeval, op 22 februari 2016, met de hoogwerker reeds het spoor in tegenovergestelde richting, via de overweg van de Tolhuisweg naar Het Lage Veld, is overgegaan. Blijkens de foto’s in het dossier van de treinen die op die ochtend de overweg hebben gepasseerd, moet dit tussen 9.11 uur en 9.26 uur zijn geweest.4 Verdachte heeft op die 22 februari 2016, alvorens hij de overweg overging, niet naar de (specifieke) treintijden gevraagd of informatie opgezocht. Ook tijdens de bij “ [hoveniersbedrijf] ” gebruikelijke Last Minute Risico Analyse (LMRA) die voorafgaand aan een klus wordt gemaakt, is dit niet ter sprake gekomen. Tijdens de LMRA hebben verdachte en diens leidinggevende, de heer [leidinggevende] , wel naar het spoor staan kijken om een inschatting te maken van de tijd die er tussen twee treinen zat, zo heeft verdachte ter zitting verklaard. Dit is echter van korte duur geweest en verdachte heeft daarbij de treintijden niet geklokt;

– Volgens verdachte en zijn leidinggevende5, heeft de bewoner van [adres] , de heer [naam 1] , hen de ochtend van 22 februari 2016 verteld dat er vier treinen per uur reden en dat ze de meeste tijd zouden hebben indien ze direct na een passerende trein aan de oversteek zouden beginnen. Verdachte is vervolgens op 22 februari 2016 met de hoogwerker de overweg overgestoken nadat een trein was gepasseerd. Verdachte heeft ingeschat dat dit ongeveer drie minuten in beslag heeft genomen. De exacte tijd weet hij niet omdat hij niet op een telefoon of op een horloge heeft gekeken. Volgens verdachte zat er voor zijn gevoel ongeveer een kwartier tussen deze trein en de daarop volgende trein, hetgeen gezien de van toepassing zijnde dienstregeling op dat moment klopt;

– De volgende dag, op 23 februari 2016, nadat de klus was geklaard, heeft verdachte met de hoogwerker de overweg van Het Lage Veld willen oversteken zodat de hoogwerker op de Tolhuisweg kon worden opgehaald. Vaststaat dat verdachte ook toen, voorafgaand aan het oversteken, niet heeft geïnformeerd naar de geldende dienstregeling op het betreffende traject. Volgens de bewoonster van [adres] , mevrouw [naam 2]6, zou zij voordat verdachte de oversteek ging maken nog wel hebben gezegd dat het spits was en dat er meer treinen langskwamen. Verdachte heeft zelf ter zitting echter ontkend dit van [naam 2] gehoord te hebben. Dat het spits was, heeft verdachte zich niet gerealiseerd, zo heeft hij verklaard;

– Verdachte is op 23 februari 2016 nadat de AHOB-cyclus was aangevangen met betrekking tot de trein vóór de trein waarmee de aanrijding heeft plaatsgevonden, die – zo is later vastgesteld – om 8.43.33 uur de overweg zou passeren, naar de hoogwerker gelopen om deze voor te bereiden om daarmee de overweg over te gaan. Verdachte heeft de manbak van de hoogwerker in de juiste richting gedraaid om zodoende het spoor over te kunnen steken. Verdachte zou op enig moment uit de manbak zijn gestapt en naar het spoor zijn gelopen om te kijken of er vanuit beide richtingen geen trein aankwam. Vervolgens is hij weer naar de hoogwerker gelopen en is hij in de manbak gestapt, heeft hij de manbak op de juiste hoogte gezet en is hij aan de oversteek begonnen. Verdachte had van tevoren ingeschat dat dit alles vijf minuten in beslag zou nemen; twee minuten voorbereiding en ongeveer 3 minuten om de oversteek te maken. Gezien de maximumsnelheid waarmee de hoogwerker kan rijden in de stand “haas”, van 0,28 meter per seconde, en de afstand van 21,35 meter die de hoogwerker moest afleggen, had de hoogwerker 1 minuut en 16 seconden nodig om de overweg te passeren en vrij te maken7;

– Op het moment dat verdachte met de draaikrans van de hoogwerker op het midden van het spoor reed, en de manbak zich voorbij het spoor bevond, heeft verdachte gezien dat er een trein vanuit de richting Dalfsen, komende uit de bocht, aan is komen rijden. De afstand tussen de trein en de overweg bedroeg op dat moment ongeveer 250 meter en berekend is dat de machinist pas vanaf een afstand van 247 meter voor de overweg zicht daarop heeft gekregen8. Tussen de laatste trein van 8.43 uur en de daarop volgende trein, met nummer 13819, heeft, anders dan de vijftien minuten waar verdachte van uitging, slechts 5 minuten en 10 seconden gezeten9. Verdachte is niet gestopt met rijden en heeft getracht met armgebaren in de richting van de trein de machinist op het gevaar te wijzen. Hoewel de trein nog heeft geremd, zo is vastgesteld aan de hand van technisch onderzoek, kon niet meer worden voorkomen dat de trein, die toen nog met 131 kilometer per uur reed10, tegen de hoogwerker is gebotst en vervolgens is ontspoord.

De rechtbank stelt vast dat verdachte er op 23 februari 2016 op heeft vertrouwd dat hij, net als de dag ervoor, ongeveer een kwartier de tijd had, gerekend vanaf de laatst gepasseerde trein, om met de hoogwerker de overweg over te steken. Verdachte heeft zich hierin gesterkt gevoeld door de opmerking van de heer [naam 1] dat er vier treinen per uur langs Het Lage Veld reden. Deze omstandigheden kunnen verdachte echter niet verschonen. Het moge duidelijk zijn dat ook indien er vier treinen per uur een overweg passeren, dit niet automatisch betekent dat dit één trein per kwartier is, maar dat de interval tussen die vier treinen kan verschillen. Verdachte had bovendien door de dienstregeling via de daarvoor aanwezige internetsites11 te raadplegen, direct kunnen zien dat het tussen 8.00 uur en 9.00 spits was en dat er meer dan de gebruikelijke vier treinen per uur de overweg zouden passeren. Het is onbegrijpelijk dat verdachte is afgegaan op de mededeling van een bewoner dan wel de situatie zoals hij die de vorige dag had ervaren bij het rijden van de hoogwerker naar de plaats van het werk over de overgang, waarbij door verdachte, zoals hiervoor al is aangegeven, slechts het interval van een kwartier tussen twee opvolgende treinen als – wankel en risicovol – ijkpunt is genomen. Het had op de weg van verdachte gelegen om op 23 februari 2016 allereerst de dienstregeling te raadplegen om zich op de hoogte te stellen van de frequentie van de treinen rond het tijdstip van 8.00-9.00 uur. Ook zonder het nagaan van de dienstregeling had het, gezien het tijdstip van de dag, voor verdachte duidelijk moeten zijn dat in de spits wel eens meer treinen zouden kunnen rijden dan op andere uren. Dat, zoals hiervoor al is overwogen, het niet kunnen verkrijgen van concrete informatie over het treinenverloop op die dag, verdachte niet is tegen te werpen moge zo zijn; indien hij de dienstregeling had bekeken had hij geweten dat het interval tussen treinen in de spits op het betreffende traject geen kwartier is maar varieert tussen vijf en negen minuten. Dit heeft hij nagelaten, hetgeen hem is te verwijten. Het is voorts niet te begrijpen dat tijdens de LMRA, wat het uitgelezen moment is om over een veilige uitoefening van de werkzaamheden te spreken, niet over de treintijden is gesproken. Het moet immers voor verdachte vooraf evident zijn geweest welk groot gevaar het oversteken van een overweg met een langzaam rijdend rupsvoertuig met een gewicht van ruim 10.000 kilogram met zich zou kunnen brengen indien deze niet tijdig de overweg voor een aankomende trein vrij zou kunnen maken. Dat verdachte onnadenkend is geweest met betrekking tot de tijd die hij dacht te hebben om de oversteek te maken, blijkt eveneens uit het feit dat verdachte na het passeren van de voorlaatste trein om 8.43 uur niet gelijk met de hoogwerker over kon steken maar nog zeker twee minuten heeft genomen om de hoogwerker daartoe gereed te maken. Daarnaast is vast komen te staan dat verdachte zich op de momenten van oversteken niet bewust van concrete tijdstippen en tijd is geweest.

De rechtbank concludeert, gezien het voorgaande, dat verdachte, doordat hij op 23 februari 2016 heeft verzuimd de dienstregeling te raadplegen, de onverantwoorde gok heeft genomen dat hij met de hoogwerker de overweg wel kon oversteken zonder dat hij in botsing zou komen met een trein. De stelling van de raadsman dat het maar de vraag is of door het raadplegen van die dienstregeling ongelukken voorkomen hadden kunnen worden omdat treinen niet altijd volgens de dienstregeling rijden, is daarbij niet relevant. Indien in een dergelijk geval een aanrijding zou zijn ontstaan zou verdachte, doordat hij wel met de dienstregeling rekening zou hebben gehouden, in ieder geval aan zijn zorgplicht op dit punt hebben voldaan. In deze zaak staat bovendien vast dat de desbetreffende trein volgens de dienstregeling heeft gereden en dat indien verdachte zich wel in de dienstregeling had verdiept, hij deze aanrijding had kunnen voorkomen. Verdachte heeft aldus door zijn nalatigheid, (misplaatst) vertrouwen dat “het wel zou kunnen” en zijn gebrek aan voorzorg, de veiligheid van personen zeer in gevaar gebracht.

De rechtbank stelt daarbij vast dat verdachte de hoogwerker heeft bestuurd in de uitoefening van zijn beroep en dat hij ten tijde van het ongeval doende was om het certificaat ‘machinale kroonverzorging en afbreken bomen met hoogwerker’ te behalen. Om die redenen is de rechtbank van oordeel dat verdachte een zekere ‘Garantenstellung’ heeft, een extra verantwoordelijkheid en daarmee grotere zorgplicht. Hiervan is te meer sprake nu, zoals genoemd, verdachte een zeer zwaar voertuig heeft bestuurd, waarbij in het geval van een botsing met een dergelijk voertuig andere verkeersdeelnemers groter gevaar lopen dan bij een botsing met een lichter voertuig, zoals een personenauto. Gelet op die omstandigheid mocht van verdachte worden verwacht dat hij meer nog dan een gewone verkeersdeelnemer alert zou zijn op het verkeer, te meer nu het verkeer in dit geval een passerende trein met een aanzienlijk groot gewicht en met een zeer hoge snelheid betrof.

De rechtbank is gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over verdachtes nalatig handelen met betrekking tot het inwinnen van de noodzakelijke informatie over de dienstregeling en de verzwarende omstandigheid van de ‘Garantenstellung’ van oordeel dat verdachtes handelen als aanmerkelijk onvoorzichtig moet worden aangemerkt en dat hij schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW 1994.

Als gevolg van het ongeval is de machinist, [slachtoffer 1] , om het leven gekomen12. Daarnaast hebben twee inzittenden van de trein, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , letsel bekomen.

De rechtbank merkt het lichamelijk letsel van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , gezien de geldende jurisprudentie, niet aan als zwaar lichamelijk letsel maar als zodanig lichamelijk letsel, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.

Rechtbank: wel schuld

4.5De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage en in de voetnoten genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:

Primair

hij op 23 februari 2016 te Dalfsen, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, telescoophoogwerker, als bedoeld in artikel 1.1 lid 2, onder a paragraaf ‘motorrijtuig met beperkte snelheid’ van de Regeling voertuigen, komende vanuit de richting Het Lage Veld en gaande in de richting van de Tolhuisweg, daarmee rijdende op de weg, Het Lage Veld,

aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte, terwijl hij in onvoldoende mate had geïnformeerd naar en/of zich had doen informeren over de op die datum van toepassing zijnde dienstregeling van de op de spoorweg en/of het spoorbaanvak Zwolle-Mariënberg rijdende spoorvoertuigen/treinen

en

terwijl hij, verdachte, gelet op de zeer lage maximum snelheid waarmee die telescoophoogwerker kon worden voortbewogen, zich er niet van tevoren van heeft overtuigd dat die overweg met die telescoophoogwerker veilig kon worden overgestoken of dat hij tijdig die overweg geheel vrij kon maken,

met voormelde telescoophoogwerker is gebotst tegen een op die/dat spoorweg/spoorbaanvak Zwolle-Mariënberg rijdende trein, ten gevolge waarvan die trein is ontspoord en gekanteld tot stilstand is gekomen,

en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander, genaamd [slachtoffer 1] , werd gedood en anderen, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;

De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

De rechtbank laat ten behoeve van de leesbaarheid in de bewezenverklaring een aantal onderdelen uit de tenlastelegging weg. Hierdoor wordt de strafrechtelijke betekenis van het ten laste gelegde niet wezenlijk veranderd.

]]>
https://01-strafrecht-advocaat.nl/botsing-trein-langzaam-oversteken-spoorwegovergang/feed/ 0
Niet voldoen aan verplichtingen Bouwbesluit levert nog geen aanmerkelijke schuld op https://01-strafrecht-advocaat.nl/voldoen-aan-verplichtingen-bouwbesluit-levert-nog-geen-aanmerkelijke-schuld-op/ https://01-strafrecht-advocaat.nl/voldoen-aan-verplichtingen-bouwbesluit-levert-nog-geen-aanmerkelijke-schuld-op/#respond Thu, 14 Sep 2017 13:23:54 +0000 https://01-strafrecht-advocaat.nl/?p=4718 Aan de verdachte is ten laste gelegd dat het aan zijn schuld te wijten is dat het slachtoffer ten gevolge van koolmonoxidevergiftiging is overleden. Onder schuld als delictsbestanddeel wordt een min of meer grove of aanmerkelijke schuld verstaan. Of sprake is van dergelijke schuld in de zin van art. 307 Sr wordt bepaald door de manier waarop die schuld in de tenlastelegging nader is geconcretiseerd, en is voorts afhankelijk van hel geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarbij dient sprake te zijn van voldoende verwijtbaarheid. Uit de ernst van de gevolgen van de gedragingen kan niet reeds worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. Wel kan het zo zijn dat in situaties met mogelijkerwijs ernstige gevolgen een hogere graad van zorgvuldigheid verlangd wordt dan bij min of meer onschuldige gedragingen en situaties. Niet reeds elke onbedachtzaamheid, onvoorzichtigheid of nalatigheid – ook niet indien deze rampzalige gevolgen heeft gehad – leidt tot strafrechtelijke aansprakelijkheid. Daarvan kan slechts sprake zijn, indien de “ondergrens” van de aanmerkelijke onachtzaamheid en/of onvoorzichtigheid door het handelen of nalaten is overschreden.
De omstandigheid dat in afwijking van de bouwvergunning geen wand met een brandwerendheid van 60 minuten is tussen de betrokken panden, kan niet aan de verdachte worden toegerekend en de verdachte is wat dit betreft niet aanmerkelijk nalatig geweest.
De verdachte heeft niet voldaan aan de verplichtingen die op grond van het Bouwbesluit 2012 op hem als eigenaar van de panden rustten. Deze vaststelling is op zichzelf onvoldoende om te kunnen concluderen dat sprake is van strafrechtelijke schuld in de zin van art. 307 Sr. De betrokken panden zijn sinds 1985 niet meer verbouwd. Het niet voldoen aan de eisen met betrekking tot de weerstand tegen rookdoorgang van de scheidingen vindt zijn oorsprong in gebreken in de constructie van de scheidingswanden en de in het verleden gebruikte materialen. Deze gebreken hebben al moeten bestaan op het moment dat de verdachte de panden kocht. Er was geen sprake van een situatie waarin de verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat zijn panden niet voldeden aan de geldende eisen met betrekking tot de weerstand tegen rookdoorgang en dat hij daarom zich ervan had moeten vergewissen dat de panden voldeden aan die eisen. De conclusie is dat de verdachte weliswaar niet heeft voldaan aan de verplichtingen van het Bouwbesluit 2012 ten aanzien van de weerstand tegen rookdoorgang, maar deze nalatigheid is op zichzelf onvoldoende om te kunnen concluderen dat sprake is van aanmerkelijke schuld in de zin van art. 307 Sr. Daarom is het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen en wordt de verdachte vrijgesproken (Rechtbank Noord-Nederland, 25 juli 2017, NBSTRAF 2017/293).

]]>
https://01-strafrecht-advocaat.nl/voldoen-aan-verplichtingen-bouwbesluit-levert-nog-geen-aanmerkelijke-schuld-op/feed/ 0
Strafrechtelijke aansprakelijkheid heroverwogen https://01-strafrecht-advocaat.nl/strafrechtelijke-aansprakelijkheid-heroverwogen/ https://01-strafrecht-advocaat.nl/strafrechtelijke-aansprakelijkheid-heroverwogen/#respond Thu, 28 Apr 2016 19:59:01 +0000 https://01-strafrecht-advocaat.nl/?p=3329 Een zeer lezenswaardig proefschrift van mr. A.A. van Dijk over de meest voorkomende strafrechtelijke leerstukken opzet, schuld en straf, alsook de geldende wettelijke en buitenwettelijke strafuitsluitingsgronden.

Strafrechtelijke aansprakelijkheid heroverwogen

]]>
https://01-strafrecht-advocaat.nl/strafrechtelijke-aansprakelijkheid-heroverwogen/feed/ 0