Vertrouwensbeginsel – Strafrecht-advocaat.nl https://01-strafrecht-advocaat.nl De website voor het vinden van een ervaren strafrechtadvocaat Fri, 03 Jun 2016 14:35:26 +0000 nl hourly 1 https://wordpress.org/?v=6.1.7 Geen schending vertrouwensbeginsel bij bericht in media van geen verdere vervolging https://01-strafrecht-advocaat.nl/geen-schending-vertrouwensbeginsel-bij-bericht-in-media-van-geen-verdere-vervolging/ https://01-strafrecht-advocaat.nl/geen-schending-vertrouwensbeginsel-bij-bericht-in-media-van-geen-verdere-vervolging/#respond Fri, 03 Jun 2016 14:30:56 +0000 https://01-strafrecht-advocaat.nl/?p=3657 In de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 5 maart 2012, ECLI:NL:RBUTR:2012:BV8310 ging het om berichten in de media van een politiefunctionaris dat de verdachte niet vervolgd zou gaan worden. De advocaat vraagt om die reden om het OM-niet-ontvankelijk te verklaren, maar de rechtbank verwerpt dit verweer omdat het geen officieel sepotbericht is geweest.

De rechtbank stelt voorop dat de rechtspraak van de Hoge Raad het beeld oproept dat schending van het vertrouwensbeginsel slechts in uitzonderlijke gevallen kan leiden tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie. Er moet dan kort gezegd sprake zijn van een strafrechtelijke vervolging ondanks een ondubbelzinnige toezegging, in beginsel van een voor de vervolging verantwoordelijk overheidsorgaan, dat een verdachte niet zal worden vervolgd of van een gedraging waarin zo’n toezegging in redelijkheid geacht kan worden besloten te liggen. Het handelen of nalaten van een niet voor het strafvervolgingsbeleid verantwoordelijk overheidsorgaan raakt derhalve in het algemeen niet het recht van het Openbaar Ministerie om tot strafvervolging over te gaan. Als regel heeft dan ook te gelden dat aan door een opsporingsambtenaar (onbevoegd) gedane sepotmededelingen ter zake van misdrijven niet het gerechtvaardigd vertrouwen kan worden ontleend dat het Openbaar Ministerie niet tot vervolging zal overgaan. Bijzondere omstandigheden kunnen meebrengen dat op de hiervoor genoemde regel een uitzondering wordt gemaakt, zodat een door een opsporingsambtenaar gedane (sepot)mededeling het Openbaar Ministerie kan binden. Hierbij spelen de omstandigheden van het geval en de aard van het desbetreffende feit een belangrijke rol.

In deze zaak is sprake van een aanrijding met zwaar lichamelijk letsel als gevolg. Een woordvoerster van de politie heeft een dag na deze aanrijding in een radio-uitzending gezegd dat de bestuurder “zoals het er nu naar uit ziet niet verder vervolgd zal worden”. De rechtbank overweegt met betrekking tot de vraag of verdachte aan deze mededeling het gerechtvaardigdvertrouwen mocht ontlenen dat hij niet verder zou worden vervolgd het volgende.

De rechtbank overweegt allereerst dat de politie-woordvoerster niet met de vervolging van strafbare feiten is belast. De mededeling is door de woordvoerster bovendien slechts een dag na het ongeval gedaan, toen het onderzoek door de politie nog niet was afgerond. Van belang is ook dat de woordvoerster duidelijk een slag om de arm houdt, gelet op de toevoeging van de woorden “zoals het er nu naar uit ziet”. Voorts was sprake van een aanrijding met zeer ernstige gevolgen voor het slachtoffer. Indien een verdachte hiervoor niet wordt vervolgd, ligt het geenszins voor de hand dat de officier van justitie de mededeling dat de zaak wordt geseponeerd laat doen door een opsporingsambtenaar in een radio-uitzending. Van een gerechtvaardigd vertrouwen ontleend aan een ondubbelzinnige toezegging gedaan door een voor de vervolging verantwoordelijke autoriteit is daarom in deze zaak geen sprake.

De rechtbank merkt hierbij nog op dat zij de uitlatingen van de woordvoerster van de politie ongelukkig vindt. De rechtbank acht het zeer wel voorstelbaar dat verdachte aan die uitlatingen hoop heeft ontleend dat het niet tot vervolging zou komen. Van een gerechtvaardigd vertrouwen was echter geen sprake. Gelet op de genoemde omstandigheden had het op de weg van verdachte gelegen om bij de officier van justitie te verifiëren of de mededeling van de woordvoerster dat hij niet zou worden vervolgd correct was.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat het door de raadsvrouw gevoerde verweer niet kan leiden tot de conclusie dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in zijn vervolging wegens schending van het vertrouwensbeginsel. Ook overigens zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen die, al dan niet in onderling verband en samenhang bezien, tot de conclusie leiden dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in zijn vervolging. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de officier van justitie in zijn vordering kan worden ontvangen. Het verweer wordt verworpen.

]]>
https://01-strafrecht-advocaat.nl/geen-schending-vertrouwensbeginsel-bij-bericht-in-media-van-geen-verdere-vervolging/feed/ 0
Na sepot alleen vervolging bij novum https://01-strafrecht-advocaat.nl/na-sepot-alleen-vervolging-bij-novum/ https://01-strafrecht-advocaat.nl/na-sepot-alleen-vervolging-bij-novum/#respond Wed, 01 Jun 2016 21:49:27 +0000 https://01-strafrecht-advocaat.nl/?p=3651 Vordering tot bewaring van verdachte is op 1 december 2011 door de rechter-commissaris afgewezen. Verdachte is op 15 april 2014 wederom aangehouden. Opnieuw afwijzing vordering bewaring door de rechter-commissaris, nu de zaak op 11 maart 2013 is geseponeerd met als grond ‘geen wettig bewijs’ en gesteld noch gebleken is dat er na deze beslissing tot sepot sprake is geweest van een novum (Rb Noord-Holland, 18 april 2014, ECLI:NL:RBNHO:2014:4913).

Op 22 augustus 2011, omstreeks 22.15 uur, is op camping “[naam camping]”, gevestigd aan de [adres] in Zwaagdijk, door meerdere personen een woningoverval gepleegd. Bij deze overval is tegen de bewoner,[naam], fors geweld gebruikt. Naar aanleiding van deze woningoverval is door politie en justitie een opsporingsonderzoek gestart onder de naam “10Oudedijk”.

In dit onderzoek is [verdachte], geboren op [geboortedatum], als verdachte aangemerkt. [verdachte] (hierna: verdachte) is op 28 november 2011 aangehouden en voorgeleid aan de hulpofficier van justitie, welke verdachte later op die dag in verzekering heeft gesteld. Op 1 december 2011 is verdachte voorgeleid aan de rechter-commissaris. De rechter-commissaris heeft de door de officier van justitie ingediende vordering tot bewaring afgewezen bij gebrek aan ernstige bezwaren. Vervolgens is verdachte op diezelfde dag heengezonden.

Nadien zijn nieuwe onderzoeksresultaten van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) te Den Haag verkregen. Op grond van deze nieuwe resultaten heeft de officier van justitie opnieuw de aanhouding van verdachte bevolen en verdachte daartoe laten signaleren. Ook heeft de officier van justitie op kennelijk 26 april 2012 (pagina 610) een Europees Arrestatie Bevel (EAB) uitgevaardigd.

Anders dan de raadsman van verdachte heeft aangevoerd, is de rechter-commissaris van oordeel dat het Openbaar Ministerie op grond van de nieuwe onderzoeksresultaten van het NFI een nieuwe aanhouding van verdachte heeft kunnen bevelen. De rechter-commissaris is met de officier van justitie van oordeel dat deze onderzoeksresultaten pas ná de vrijlating van verdachte op 1 december 2011 zijn bekend geworden. Voorts is de rechter-commissaris van oordeel dat deze resultaten als een zogenoemd novum kunnen worden aangemerkt.

Op 10 juni 2012 is het einddossier van de politie in het onderzoek “10Oudedijk” gereedgekomen. Dit einddossier telt 629 pagina’s. In dit einddossier zitten ook de nieuwe onderzoeksresultaten van het NFI. Ook is het EAB in dit dossier gevoegd. Dit einddossier is aan het Openbaar Ministerie toegezonden. Blijkens een op dit dossier geplaatst stempel is op 19 juli 2012 een afschrift van dit dossier aan de behandelend officier van justitie verstrekt. Voorts is op dit dossier met pen geschreven “810546-11 P. Baran”.

Uit het raadplegen van de dossierbewegingen in de zaak met parketnummer 14/810546-11 in het systeem Compas – door de rechter-commissaris zelf, op 18 april 2014 – blijkt dat de stukken betrekking hebbende op deze zaak van 7 februari 2012 tot 12 april 2013 “ter beoordeling” bij een medewerker van het Openbaar Ministerie hebben gelegen.

Blijkens het proces-verbaal van bevindingen van de officier van justitie mr. M.I. Hoogland van 17 april 2014 is in het systeem Compas vermeld dat de zaak met parketnummer 14/810546-11 op 11 maart 2013 is geseponeerd onder vermelding van code 02 (onvoldoende wettig bewijs).

Uit het raadplegen van de dossierbewegingen in deze zaak in Compas is de rechter-commissaris gebleken dat op data gelegen kort na 11 maart 2013 de stukken van deze zaak langs “CICS” en “preventieven” zijn gegaan, dat het slachtoffer is “afgedaan” en dat de stukken vervolgens naar het “dynamisch archief” zijn gegaan.

Voorts is op het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 17 april 2014 ook vermeld (pagina 2, onder) dat de zaak met parketnummer 14-810546-11 bij beslissing van 11 maart 2013 is geseponeerd met als grond: geen wettig bewijs.

Naar het oordeel van de rechter-commissaris is het Openbaar Ministerie in principe aan deze sepotbeslissing gebonden. De stelling van de officier van justitie mr. Hoogland, voornoemd, in haar proces-verbaal van bevindingen van 17 april 2014, dat bij het registreren van de sepotbeslissing de nieuwe feiten en omstandigheden betreffende de onderzoeksresultaten van het NFI niet zijn betrokken, kan niet worden gevolgd. Zoals hiervoor is vermeld, was het einddossier van de politie op 10 juni 2012 gereed en is dit dossier op 19 juli 2012 aan de behandelend officier van justitie verstrekt. Voorts blijkt, zoals gezegd, uit Compas dat de stukken betrekking hebbende op de zaak met parketnummer 14/810546-11 tot 12 april 2013 “ter beoordeling” bij een medewerker van het Openbaar Ministerie hebben gelegen. Het moet er naar het oordeel van de rechter-commissaris voor worden gehouden dat bij de beslissing tot seponeren de gehele inhoud van het einddossier van 10 juni 2012 bekend was.

De rechter-commissaris overweegt voorts dat het Openbaar Ministerie de sepotbeslissing ook naar buiten toe kenbaar heeft gemaakt. In Compas is vermeld dat het slachtoffer is “afgedaan”. Voorts is het sepot op de justitiële documentatie van verdachte vermeld. Het enkele feit dat, naar aannemelijk is, de sepotbeslissing verdachte zelf niet heeft bereikt, maakt niet dat niet van een sepotbeslissing kan worden gesproken.

De officier van justitie mr. B. ter Steege heeft tijdens de voorgeleiding een beroep gedaan op vaste jurisprudentie van de Hoge Raad inzake (kort gezegd) het vertrouwensbeginsel. Naar het oordeel van de rechter-commissaris is die jurisprudentie in de onderhavige zaak echter niet onverkort van toepassing. In deze zaak gaat het immers om méér dan aan het Openbaar Ministerie toe te rekenen uitlatingen of mededelingen. Bij alleen dergelijke uitlatingen of mededelingen gaat het, blijkens voornoemde jurisprudentie, inderdaad om de vraag of daardoor een gerechtvaardigd vertrouwen bij de verdachte is opgewekt dat hij niet (verder) zal worden vervolgd. In deze zaak is echter een daadwerkelijke beslissing tot seponeren genomen.

De rechter-commissaris is van oordeel dat na een sepotbeslissing een verdachte alleen opnieuw kan worden aangehouden indien sprake is van een novum. Gesteld noch gebleken is dat in de onderhavige zaak ná de beslissing van 11 maart 2013 sprake is geweest van een novum. Dit brengt mee dat de rechter-commissaris de aanhouding van verdachte op 15 april 2014 als onrechtmatig beoordeeld. Ook de inverzekeringstelling van 16 april 2014 wordt door de rechter-commissaris als zodanig beoordeeld. Gelet hierop en gelet op artikel 59a, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering zal de rechter-commissaris de onmiddellijke invrijheidstelling van verdachte bevelen. Dit bevel is afzonderlijk geminuteerd.

Het bovenstaande brengt ook mee dat de vordering tot bewaring moet worden afgewezen op grond van het bepaalde in artikel 67a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. Naar het oordeel van de rechter-commissaris moet namelijk ernstig rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat de strafrechter, later oordelend, de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging zal verklaren (en derhalve aan verdachte geen straf zal opleggen).

De rechter-commissaris wijst de vordering tot het verlenen van een bevel tot bewaring af

]]>
https://01-strafrecht-advocaat.nl/na-sepot-alleen-vervolging-bij-novum/feed/ 0
Sepot wegens dubbele registratie strafzaak; geen schending vertrouwensbeginsel https://01-strafrecht-advocaat.nl/sepot-wegens-dubbele-registratie-strafzaak-geen-schending-vertrouwensbeginsel/ https://01-strafrecht-advocaat.nl/sepot-wegens-dubbele-registratie-strafzaak-geen-schending-vertrouwensbeginsel/#respond Wed, 01 Jun 2016 21:47:03 +0000 https://01-strafrecht-advocaat.nl/?p=3649 Het OM had een strafzaak geseponeerd, vanwege een dubbele registratie in het systeem. Het openbaar ministerie had op 25 september 2012 een brief met een kennisgeving van niet verdere vervolging doen uitgaan aan verdachte. Deze kennisgeving betrof een administratieve fout. De zaak was ingevoerd in twee administratieve computersystemen en moest administratief uitgeboekt worden uit het GSP-systeem omdat verdachte vervolgd werd en de zaak dan in het computersysteem Compas ingeschreven moet worden. Om die reden was de zaak in GSP administratief geseponeerd. Deze sepotbeslissing had niet verzonden moeten worden aan verdachte en het openbaar ministerie is daarvoor excuses verschuldigd.

Het hof oordeelde dat de verdachte aan de bewuste kennisgeving niet het gerechtvaardigd vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat zij niet verder zou worden vervolgd. Het Hof heeft bij zijn oordeel in aanmerking genomen
(i) de ernst van de zaak en
(ii) de omstandigheid dat verdachte kort na de ontvangst van die beslissing in het kader van deze strafzaak gevoerde gesprekken met een psychiater, een psycholoog en de reclassering uitgebreid gesproken heeft over de strafzaak en de adviezen van deze deskundigen ten aanzien van de strafrechtelijke afdoening van deze zaak.

De Hoge Raad laat dit oordeel van het hof in zijn uitspraak van HR 6 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:2982.

Beoordelingskader vertrouwensbeginsel

Voor niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging op de grond dat die vervolging in strijd is met beginselen van een goede procesorde is slechts plaats in uitzonderlijke gevallen. Daarbij valt te denken aan die gevallen waarin door het optreden van het openbaar ministerie doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan, alsmede aan het geval dat bij de verdachte op grond van door het openbaar ministerie gedane, of aan deze toe te rekenen, toezeggingen de gerechtvaardigde verwachting is gewekt dat hij niet zal worden vervolgd. Het handelen of nalaten van een niet voor het strafvervolgingsbeleid verantwoordelijk overheidsorgaan raakt in het algemeen niet het recht van het openbaar ministerie om tot strafvervolging over te gaan.

Verweer advocaat

De advocaat voerde namens de verdachte het volgende verweer:

“Vandaag staan wij voor de vraag of het Openbaar Ministerie terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Het antwoord hierop kan niet anders dan ‘ja’ luiden. U kent de vaste rechtspraak van de Hoge Raad; er is plaats voor niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie als het Openbaar Ministerie tot vervolging overgaat, terwijl bij de verdachte op grond van door het Openbaar Ministerie gedane – of aan deze toe te rekenen – toezeggingen, de gerechtvaardigde verwachting is gewekt dat hij of zij niet zal worden vervolgd. Een dergelijke gerechtvaardigde verwachting staat slechts dan niet aan vervolging in de weg, indien nieuwe feiten of omstandigheden aan het licht komen die een herroeping van de sepotbeslissing rechtvaardigen. Ik voeg daar nog aan toe dat vervolging ook plaats kan vinden als het Gerechtshof na een artikel 12-procedure besluit dat het Openbaar Ministerie alsnog tot vervolging over moet gaan.

Vastgesteld kan worden dat van de door de Hoge Raad genoemde uitzondering op de hoofdregel geen sprake kan zijn. Er is geen sprake van nieuwe feiten of omstandigheden, laat staan van feiten of omstandigheden die een herroeping van de sepotbeslissing rechtvaardigen. Er heeft ook geen artikel 12-procedure plaatsgevonden, dus van deze uitzondering is eveneens geen sprake.

Dan blijft over de hoofdregel en aldus de vraag of bij cliënte door gedane toezeggingen de

gerechtvaardigde verwachting is gewekt dat zij niet zal worden vervolgd. De sepotbeslissing is helder; de officier van justitie heeft besloten cliënte niet verder te vervolgen. Dat de sepotbeslissing op een misslag berustte, zoals de officier van justitie in het schriftuur heeft uitgelegd, zal zo zijn, maar dat doet niets af aan de verwachtingen die door deze beslissing bij cliënte zijn gewekt. Zij heeft alleen de sepotbeslissing ontvangen en niet de achterliggende gedachte daarvan. Cliënte ging er, na ontvangst van deze beslissing, van uit dat zij niet vervolgd zou worden. Deze sepotbeslissing kwam voor haar ook niet als een verrassing. Uit het dossier blijkt overduidelijk dat cliënte niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor het incident, zij wist niet wat zij deed, zij handelde in een psychose. Ze hoorde stemmen in haar hoofd dat ze [slachtoffer] en haarzelf moest doden. Dat het Openbaar Ministerie niet tot vervolging wenste over te gaan, leek cliënte en haar raadsman dan ook niet meer dan logisch.

De sepotbeslissing kan zeker niet als een voor cliënte evidente misslag worden bestempeld. Voor cliënte was de sepotbeslissing een evident juiste beslissing.

Het Openbaar Ministerie heeft in het schriftuur ook aangevoerd dat het belang van het slachtoffer eveneens moet worden meegewogen. Natuurlijk, bij het nemen van een vervolgingsbeslissing moet dit belang worden meegenomen. Het gaat hier echter niet om de vraag of cliënte vervolgd had moeten worden. Het gaat om de vraag of cliënte naar aanleiding van de sepotbeslissing de gerechtvaardigde verwachting mocht hebben dat zij niet vervolgd zou worden. Ik vind in de jurisprudentie niet terug dat het belang van het slachtoffer een belang is waar in het kader van een beroep op het vertrouwensbeginsel rekening mee moet worden gehouden. De belangen van het slachtoffer, hoe zwaar die belangen ook wegen, doen niet ter zake als getoetst moet worden of cliënte de gerechtvaardigde verwachting mocht hebben dat zij niet vervolgd zou worden. Ook de vraag of het slachtoffer de mogelijkheid heeft gehad om tegen de sepotbeslissing te ageren, doet niet ter zake. Het gaat om de verwachtingen die bij cliënte zijn gewekt en of die verwachtingen gerechtvaardigd zijn. Met een overduidelijke sepotbeslissing die geen ruimte voor twijfel over laat, moet geconcludeerd worden dat de verwachting van cliënte dat zij niet vervolgd zou worden, gerechtvaardigd was.

Gelet op het voorgaande, kan ik niet anders dan concluderen dat de uitspraak van de politierechter op juiste gronden is genomen en dat het Openbaar Ministerie terecht niet-ontvankelijk is verklaard.”

Overwegingen gerechtshof

Het gerechtshof weest helaas het beroep op het vertrouwensbeginsel af met de volgende overweging:

“Het hof is gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad van oordeel dat een justitiabele na ontvangst van een sepotbeslissing in een zaak als de onderhavige er niet per definitie op mag vertrouwen dat het niet meer tot een vervolging zal komen, nu sprake zou kunnen zijn van een administratieve fout. Niet alleen is daarbij van belang de ernst van de zaak maar tevens dat verdachte tijdens de kort na ontvangst van die beslissing in het kader van deze strafzaak gevoerde gesprekken met een psychiater, een psycholoog en de reclassering uitgebreid gesproken heeft over de strafzaak en de adviezen van deze deskundige ten aanzien van de strafrechtelijke afdoening van deze zaak. Het had ook daarom op de weg van verdachte gelegen bij het openbaar ministerie navraag te doen. Het hof is gelet op het voorgaande van oordeel dat verdachte aan deze sepotbeslissing geen rechtens te honoreren verwachting kon ontlenen dat zij niet verder vervolgd zou worden en verklaart het openbaar ministerie daarom ontvankelijk in de strafvervolging.”

Hoge Raad: geen schending vertrouwensbeginsel

De Hoge Raad liet deze beslissing van het gerechtshof in stand.
“Het Hof heeft geoordeeld dat de verdachte aan de inhoud van de door de Officier van Justitie op 25 september 2012 aan de verdachte verstuurde “kennisgeving sepot” in dit geval niet het gerechtvaardigd vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat zij ter zake van “bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht” niet verder zou worden vervolgd. Daarbij heeft het Hof tegen de achtergrond van de hiervoor in 2.2.3

vermelde feiten en omstandigheden in aanmerking genomen de ernst van de zaak alsmede de omstandigheid dat de verdachte kort na ontvangst van genoemde kennisgeving in het kader van de onderhavige strafzaak uitgebreid heeft gesproken met een psychiater, een psycholoog en de reclassering over de strafzaak en over de strafrechtelijke afdoening daarvan.

Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is ook niet onbegrijpelijk en is toereikend gemotiveerd.”

]]>
https://01-strafrecht-advocaat.nl/sepot-wegens-dubbele-registratie-strafzaak-geen-schending-vertrouwensbeginsel/feed/ 0
Geen schending vertrouwensbeginsel bij mededeling sepot aan advocaat https://01-strafrecht-advocaat.nl/geen-schending-vertrouwensbeginsel-bij-mededeling-sepot-aan-advocaat/ https://01-strafrecht-advocaat.nl/geen-schending-vertrouwensbeginsel-bij-mededeling-sepot-aan-advocaat/#respond Mon, 25 Jan 2016 08:51:09 +0000 https://01-strafrecht-advocaat.nl/?p=2402 Wanneer de mededeling dat een strafzaak wordt geseponeerd aan de advocaat wordt gemeld en niet aan de verdachte zelf, kan de verdachte hier later niet met succes een beroep doen op de schending van het vertrouwensbeginsel. Dit volgt uit een uitspraak van het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch, 14 augustus 2014, ECLI:NL:GHSHE:2015:3013.

Uitspraak hof:

“Namens verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd, dat het beroepen vonnis dient te worden vernietigd en het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de strafvervolging. Daartoe is aangevoerd dat door de politie aan de secretaresse van de raadsman op 7 februari 2013 de mededeling is gedaan dat verdachte was heengezonden en de zaak niet naar het openbaar ministerie zou worden verzonden.

Het hof stelt ten aanzien van het aangevoerde voorop dat in art. 167, eerste lid, Sv aan het openbaar ministerie de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing van het openbaar ministerie om tot vervolging over te gaan leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde. Zo’n uitzonderlijk geval doet zich voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet nadat door het openbaar ministerie gedane, of aan het openbaar ministerie toe te rekenen, uitlatingen (of daarmee gelijk te stellen gedragingen) bij de verdachte het gerechtvaardigde vertrouwen hebben gewekt dat hij niet (verder) zal worden vervolgd.

Het hof overweegt dat de mededeling zoals aangevoerd namens verdachte – welke mededeling is gedaan aan de secretaresse van de raadsman en niet aan verdachte zelf – gelet op zijn inhoud zonder nadere uitleg niet kan worden opgevat als een toezegging dat verdachte in onderhavige strafzaak niet zou worden vervolgd. Het had op de weg van de verdediging gelegen de politie hierover – bij voorkeur schriftelijk – een nadere toelichting te vragen. Niet is gebleken dat de verdediging met betrekking tot deze mededeling nadere inlichtingen heeft ingewonnen. Onder deze omstandigheden kon en mocht verdachte aan deze aan de secretaresse van zijn raadsman gedane mededeling niet het vertrouwen ontlenen dat hij ter zake van onderhavige feiten niet zou worden vervolgd.

Ook de omstandigheid dat verdachte met betrekking tot deze feiten niet bij de rechter-commissaris is voorgeleid, zoals betoogd door de verdediging, kan zulks niet met zich meebrengen.”

]]>
https://01-strafrecht-advocaat.nl/geen-schending-vertrouwensbeginsel-bij-mededeling-sepot-aan-advocaat/feed/ 0
Toezegging door politieagent https://01-strafrecht-advocaat.nl/toezegging-door-politieagent/ https://01-strafrecht-advocaat.nl/toezegging-door-politieagent/#respond Mon, 25 Jan 2016 08:18:08 +0000 https://01-strafrecht-advocaat.nl/?p=2397 Wanneer een politieagent de toezegging doet dat een verdachte niet zal worden vervolgd, mag een verdachte op die toezegging gerechtvaardigd vertrouwen. Dit volgt uit het arrest van de Hoge Raad, 3 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:513. De verdachte werd verdacht van oplichting via Marktplaats. De politieagent had tegen de verdachte gezegd dat er niet vervolgd zou worden wanneer de verdachte de verschuldigde bedrag zou terugbetalen aan de benadeelden.

Standpunt advocaat: gerechtvaardigd vertrouwen

De advocaat van de verdachte beriep zich op deze toezegging. Door de raadsman van verdachte is ter terechtzitting van het hof aangevoerd dat het openbaar ministerie het recht op strafvervolging heeft verloren, nu door hoofdagent van politie [betrokkene 4] de toezegging is gedaan dat verdachte niet zou worden vervolgd na terugbetaling van de verschuldigde bedragen aan de benadeelden, en verdachte de verschuldigde bedragen heeft teruggestort. De raadsman beroept zich in dit verband op de volgende passage in het proces-verbaal (dossier pagina 19): “Voorts spreek ik met u af dat het geld op de rekeningen staat van de gedupeerden voor woensdag 21 juli 2010. Ik snap dat dit mijn laatste kans is voordat het dossier wordt opgestuurd naar de rechter.” Het hof verwerpt dit verweer. Ook in het geval de geciteerde passage inderdaad de strekking heeft die daaraan door de raadsman wordt toegekend, wat het hof thans uitdrukkelijk in het midden laat omdat evengoed een andere, minder ver gaande strekking aan deze passage kan worden toegekend, geldt dat niet een hoofdagent van politie, maar het openbaar ministerie beslist over het al dan niet bij de rechter aanbrengen van strafbare feiten.

Beoordelingscriterium toezegging politie

Vooropgesteld moet worden dat in art. 167, eerste lid, Sv aan het openbaar ministerie de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing van het openbaar ministerie om tot vervolging over te gaan leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde (HR 6 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4280, NJ 2013/109).

Zo’n uitzonderlijk geval doet zich voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet nadat door het openbaar ministerie gedane, of aan het openbaar ministerie toe te rekenen, uitlatingen (of daarmee gelijk te stellen gedragingen) bij de verdachte het gerechtvaardigde vertrouwen hebben gewekt dat hij niet (verder) zal worden vervolgd. Aan uitlatingen of gedragingen van functionarissen aan wie geen bevoegdheden in verband met de vervolgingsbeslissing zijn toegekend, kan zulk gerechtvaardigd vertrouwen dat (verdere) vervolging achterwege zal blijven evenwel in de regel niet worden ontleend (HR 8 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW5002, rov. 2.5.1, HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:7, rov. 2.4.1-2.4.2).

Uit het voorgaande volgt dat niet alleen aan uitlatingen of gedragingen van functionarissen die deel uitmaken van het openbaar ministerie, maar ook aan door andere functionarissen gedane uitlatingen of gedragingen die aan het openbaar ministerie zijn toe te rekenen, het gerechtvaardigde vertrouwen kan worden ontleend dat geen vervolging zal worden ingesteld. Bij die andere functionarissen moet ook – en misschien wel in het bijzonder – gedacht worden aan opsporingsambtenaren (HR 19 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007BA3098, NJ 2008/180 m.nt. Buruma en HR 5 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN2302, NJ 2010/549).

Oordeel Hoge Raad: vertrouwensbeginsel geldt

Het Hof had moeten doen blijken te hebben onderzocht of sprake was van de gestelde toezegging door de hoofdagent dat geen vervolging zou worden ingesteld en of de verdachte in het geval van een bevestigende beantwoording op die toezegging mocht vertrouwen.

]]>
https://01-strafrecht-advocaat.nl/toezegging-door-politieagent/feed/ 0