{"id":3362,"date":"2016-05-09T20:44:46","date_gmt":"2016-05-09T19:44:46","guid":{"rendered":"https:\/\/01-strafrecht-advocaat.nl\/?page_id=3362"},"modified":"2020-10-15T10:31:59","modified_gmt":"2020-10-15T09:31:59","slug":"beoordelingskader-voorbedachte-rade","status":"publish","type":"page","link":"https:\/\/01-strafrecht-advocaat.nl\/beoordelingskader-voorbedachte-rade\/","title":{"rendered":"Beoordelingskader voorbedachte rade"},"content":{"rendered":"
\n
\n\t

Voor het bewijs van voorbedachte rade geldt het beoordelingskader dat in\u00a0HR 13 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BY0094 is neergelegd.<\/p>\n

Enig beraad - geen ogenblikkelijke gemoedsopwelling<\/h3>\n

Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten raad' moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.<\/p>\n

Bij de vraag of sprake is van voorbedachten raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachten raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.<\/p>\n

De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat ingeval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven (vgl. het overleg en nadenken dat in de wetsgeschiedenis is geplaatst tegenover de ogenblikkelijke gemoedsopwelling). Dat de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven leent zich immers moeilijk voor strafrechtelijk bewijs, zeker in het geval dat de verklaringen van de verdachte en\/of eventuele getuigen geen inzicht geven in hetgeen voor en ten tijde van het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in een dergelijk geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit. Daarbij verdient opmerking dat de enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, niet toereikend is om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is van voorbedachte raad (HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963).<\/p>\n

Contra-indicaties voor voorbedachten rade<\/h3>\n

Ondanks dat de verdachte voldoende tijd heeft kunnen hebben om na te denken, kunnen er contra-indicaties bestaan om voorbedachten rade aan te nemen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan:<\/p>\n

1) de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden,
\n2) dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of
\n3) dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat.<\/p>\n

Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachten raad heeft gehandeld.<\/p>\n

Motiveringsplicht<\/h3>\n

Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten - anders dan wel uit eerdere rechtspraak van de Hoge Raad wordt afgeleid - aan de vaststelling dat de voor voorbedachten raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven (vgl. HR 28 februari 2012, LJN BR2342, NJ 2012\/518).<\/p>\n<\/div>\n<\/div><\/div>