Ontnemingsmaatregel
De ontnemingsmaatregel is een maatregel die is gericht om het wederrechtelijk voordeel dat verdachten hebben verkregen middels het plegen van strafbare feiten van hen af te pakken. Met name bij delicten als hennepteelt, handel in drugs, maar ook fraude en oplichten zien we dat er vaak naast een straf ook een ontnemingsmaatregel wordt opgelegd.
Ontnemingsmaatregel in de wet
De wettelijke basis van de ontnemingsmaatregel is artikel 36e Sr. Hierin is bepaald:
- dat de ontnemingsmaatregel bij afzonderlijke vordering van het OM door de rechter kan worden opgelegd
- dat voldoende is dat er voldoende aanwijzingen bestaan dat de verdachte voordeel heeft gehad
- dat voor bepaalde feiten een omkering van de bewijslast kan plaatsvinden in die zin dat de verdachte moet aantonen dat de uitgaven die hij deed en de voorwerpen die hij verkreeg in de laatste 6 jaren voor het plegen van het misdrijf
- dat de rechter in plaats van die 6 jaar ook een kortere periode in aanmerking kan nemen
- dat de rechter het wederrechtelijk verkregen voordeel vaststelt, dat dit bedrag kan worden geschat en dat hieronder ook de besparingen zijn begrepen. Voorts moet de rechter rekening houden met de marktwaarde op het tijdstip van de beslissing en met de draagkracht van de verdachte
- dat onder voorwerpen alle zaken en vermogensrechten vallen
- dat bij twee of meer verdachten kan bepalen dat iedere verdachte hoofdelijk dan wel voor een deel aansprakelijk is voor de betaling
- dat de rechter bij de bepaling van het voordeel de redelijkerwijs voor aftrek in aanmerking komende kosten in mindering kan brengen
- dat de door de verdachte(n) aan derden betaalde schadevergoeding in mindering worden gebracht
- dat de rechter rekening houdt met eerder opgelegde ontnemingsmaatregelen
- dat de rechter met toepassing van art. 577c Sv. lijfsdwang kan toepassen tot maximaal 3 jaren
Ontnemingsmaatregel bij afzonderlijke rechterlijke beslissing
De ontnemingsmaatregel wordt altijd opgelegd bij afzonderlijke rechterlijke beslissing, ook als de ontnemingsvordering gelijktijdig met de hoofdzaak wordt behandeld. Dit betekent dat bij hoger beroep zowel tegen het vonnis in de hoofdzaak als tegen de toewijzing van de ontnemingsvordering hoger beroep moet worden ingesteld.
Vaststelling wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechter heeft een grote vrijheid bij het vaststellen van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Voor de vaststelling van dit voordeel, gelden de volgende uitgangspunten:
- het wederrechtelijk verkregen voordeel moet blijken uit dezelfde wettige bewijsmiddelen als die zijn gebruikt in het strafrechtelijk onderzoek, maar de rechter is hierbij niet gebonden aan de strafvorderlijke regels over de bewijskracht van de bewijsmiddelen.
- de rechter moet oordelen door een afweging van aannemelijkheden; het OM moet hun stellingen onderbouwen en de verdachte moet tegenbewijs leveren, vlg ook de bewijslastverdeling uit het civiele recht (Kamerstukken II, 1989 – 1990, 21504, nr. 5)
- voor bepaalde, ernstige feiten (geldboete 5de categorie) kan de rechter uitgaan van het weerlegbare vermoeden dat uitgaven die zijn gedaan en voorwerpen die zijn verkregen in de 6 jaar voor het misdrijf het wederrechtelijk verkregen voordeel belichamen.
> Meer informatie vaststelling wederrechtelijk verkregen voordeel
Lijfsdwang bij ontnemingsmaatregel
Wanneer niet aan de ontnemingsmaatregel wordt voldaan kan de officier van justitie vorderen dat p grond van artikel 577c Sv. bij aparte rechterlijke uitspraak lijfsdwang wordt opgelegd voor een termijn van maximaal 3 jaren. De oplegging van lijfsdwang vervangt niet de verplichting tot betaling (art. 577c lid 6 Sv.). Lijfsdwang blijft achterwege wanneer de veroordeelde voldoende aannemelijk maakt dat hij niet in staat is om te betalen.