Onterechte verstekverlening omdat verdachte achteraf ziek bleek te zijn
Wanneer naar later blijkt de verdachte niet in staat was om op de zitting te verschijnen en ook zelf niet in staat was om aanhouding te vragen, bestaat er nog een mogelijkheid om in cassatie bij de Hoge Raad te klagen over de verstekverlening. Dit volgt uit HR 20 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:89. De verdachte in casu was acuut opgenomen geweest op de afdeling urologie van het […] ziekenhuis en dat hij op 27 november 2013 onder algehele anesthesie is geopereerd aan nierstenen. De (niet-gemachtigde) raadsvrouw van de verdachte was hier niet mee bekend. Dit was volgens de Hoge Raad voldoende reden om de zaak naar het hof terug te verwijzen.
Beoordelingskader achteraf onterechte verstekverlening
Pas na de terechtzitting en de uitspraak kon het Hof van die ziekenhuisopname kennis krijgen, door middel van het schriftelijk verzoek van de raadsvrouw om de zaak opnieuw te beoordelen, maar toen was het al ‘te laat’: de einduitspraak, houdende niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep was al uitgesproken en uit het stelsel van het strafprocesrecht vloeit voort dat door dezelfde instantie daarop niet teruggekomen kan worden, behoudens in een enkel geval, waarin sprake is van een onmiddellijk kenbare vergissing, verschrijving of verrekening zodat een herstelarrest gewezen kan worden. (vlg o.a. HR 7 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BJ7243; HR 10 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BT8778)
Maar een dergelijke uitzondering is hier niet aan de orde. In normale gevallen kan de ‘fout’ slechts via het stelsel van rechtsmiddelen worden hersteld, maar daarbij gelden wel de beperkingen die aan het specifieke openstaande rechtsmiddel eigen zijn. En dan geldt in cassatie het uitgangspunt dat de Hoge Raad geen feitenrechter is en dus – in beginsel – ook geen kennis neemt van ‘feiten’ die niet door de lagere rechter zijn vastgesteld. Dat is de theorie, maar in ieder geval ten aanzien van het aanwezigheidsrecht van de verdachte (dat besloten ligt in art. 6 EVRM) maakt de Hoge Raad daarop een uitzondering.
Uit die overweging van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat ten aanzien van ‘nieuwe’ gegevens als eis voor erkenning in cassatie geldt dat aan de ‘herkomst en betrouwbaarheid in redelijkheid niet kan worden getwijfeld”. Bij gegevens die afkomstig zijn van ‘officiële’ instanties, zoals een bevel tot inverzekeringstelling is misschien weinig ruimte voor twijfel aan de herkomst daarvan. Bij gegevens die achteraf over ziekte e.d. worden verschaft is meer reden voor enig (gezond) wantrouwen, gelet op de belangen die op het spel kunnen staan.
Uitspraak Hoge Raad; onterechte verstekverlening bij acuut verblijf ziekenhuis
De Hoge Raad oordeelde in HR 20 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:89 als volgt:
“Uit de inhoud van de in cassatie overgelegde stukken – aan de herkomst en betrouwbaarheid waarvan in het onderhavige geval in redelijkheid niet behoeft te worden getwijfeld – moet worden afgeleid dat de verdachte ten tijde van de behandeling van zijn strafzaak in hoger beroep in het ziekenhuis verbleef en om die reden verhinderd was op de terechtzitting in hoger beroep te verschijnen, zodat de beslissing van het Hof om tegen de verdachte verstek te verlenen en het onderzoek ter terechtzitting voort te zetten, achteraf bezien, onjuist was. Gelet op het grote belang van de verdachte om bij de behandeling van zijn zaak aanwezig te zijn brengt het vorenoverwogene mee dat de verdachte de mogelijkheid dient te hebben om zijn zaak alsnog in hoger beroep in zijn tegenwoordigheid te doen behandelen.”
Ook onterechte verstekverlening bij detentie “uit anderen hoofde’
In het geval de rechter op basis van de voor hem kenbare gegevens niet onterecht van het vermoeden is uitgegaan dat de verdachte afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht , bestaat de mogelijkheid dat achteraf moet worden vastgesteld dat feitelijk aan het recht van de verdachte om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht, is tekortgedaan. De Hoge Raad oordeelde (onder meer) in zijn arrest van 22 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY8984, dat dit het geval was. In die zaak was de verdachte ten tijde van de behandeling van zijn strafzaak voor een andere strafzaak in verzekering gesteld en verbleef hij op het politiebureau zonder dat dit de rechter bekend was. In aanmerking genomen het grote belang van de verdachte om bij de behandeling van zijn zaak aanwezig te zijn, brengt dat gegeven mee, aldus de Hoge Raad, dat de verdachte de mogelijkheid dient te hebben om zijn zaak alsnog in hoger beroep in zijn tegenwoordigheid te doen behandelen. Dat leidde tot vernietiging van de zaak en terugwijzing naar het gerechtshof. Dezelfde redenering zou in het onderhavige geval ook kunnen worden toegepast. Het lijkt er tenminste sterk op dat ook hier het vermoeden dat de verdachte vrijwillig afstand had gedaan van zijn aanwezigheidsrecht achteraf bezien onjuist is geweest.
Van niet te onderschatten belang is echter dat de Hoge Raad in een dergelijk geval zelfstandig tot een vaststelling van (een aantal) feiten moet komen. In het zojuist beschreven arrest komt de daartoe gebezigde werkwijze van de Hoge Raad tot uitdrukking. Onder 2.5. overweegt de Hoge Raad:
“Uit het hiervoor onder 2.2 onder (ii) weergegeven bevel tot inverzekeringstelling – aan de herkomst en betrouwbaarheid waarvan in redelijkheid niet kan worden getwijfeld – moet worden afgeleid dat de verdachte ten tijde van de behandeling van zijn zaak in hoger beroep voor een andere zaak in verzekering was gesteld, welke inverzekeringstelling naar volgt uit het door de Advocaat-Generaal blijkens zijn conclusie ingestelde onderzoek voortduurde op de dag der terechtzitting, zodat de beslissing van het Hof om verstek tegen de verdachte te verlenen en het onderzoek ter terechtzitting voort te zetten, achteraf bezien, onjuist was.”
Zie ook: HR 21 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO2974 en HR 19 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ1660