Ontnemingsvordering
De ontnemingsvordering is het bedrag dat de officier van justitie heeft berekend als wederrechtelijk verkregen voordeel. Indien de officier van justitie van oordeel is dat de verdachte geld heeft verdiend met het plegen van strafbare feiten, kan hij een ontnemingsvordering indienen bij de rechter. De rechter bepaalt dan of de verdachte inderdaad wederrechtelijke verkregen voordeel heeft gehad, en zo ja, hoe hoog dat bedrag dan is.
Ontnemingsvordering in de wet
De ontnemingsvordering is in de wet geregeld in artikel 36e Sr. Lid is bepaalt dat de officier van justitie de vordering bij de rechter indient:
"Op vordering van het openbaar ministerie kan bij een afzonderlijke rechterlijke beslissing aan degene die is veroordeeld wegens een strafbaar feit de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel."
Berekening ontnemingsvordering
Wederrechtelijk verkregen voordeel behoeft slechts te worden geschat (art. 36e lid 5 Sr.). Wel is de rechter voor de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebonden aan art. 511f Sv waarin is bepaald dat de rechter die schatting slechts kan ontlenen aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen.
De ontnemingsvordering kan met verschillende berekeningsmethoden worden geschat:
1. Concrete berekeningsmethode per feit
2. Abstracte berekeningmethode per periode (via kasopstelling of vermogensvergelijking)
> Meer informatie berekening ontnemingsvordering
De rechter schat uiteindelijk het wederrechtelijk verkregen voordeel en is hierbij niet gebonden aan de eis of het oordeel van het OM. De rechter mag dus ook een hoger bedrag opleggen als ontnemingsmaatregel (HR 7 december 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR3021).
Termijn ontnemingsvordering
De ontnemingsvordering moet uiterlijk binnen twee jaar na de veroordeling worden gedaan (art. 511b lid 1 Sv.) De officier moet het voornemen van de vordering dan wel uiterlijk bij het requisitoir in de hoofdzaak kenbaar maken. Doet hij dit niet, dan kan dit leiden tot niet-ontvankelijkheid van het OM, maar dit hoeft niet altijd de consequentie te zijn. Dit zal afhangen van de vraag in hoeverre de verdachte hierdoor in zijn belangen is geschaad (HR 9 december 2003, NJ 2004, 199).
Bewijs bij ontnemingsvordering
De rechter is voor de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebonden aan art. 511f Sv waarin is bepaald dat de rechter die schatting slechts kan ontlenen aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen. Het is echter niet zo dat de feiten waarop de ontnemingsvordering ziet, door de rechter moeten worden bewezen. Het enige vereiste is dat er aanwijzingen bestaan dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten.
> Meer informatie bewijs in de ontnemingsprocedure