Relevantiecriterium bij toevoegen stukken procesdossier
Een kwestie die zich in dit verband nog opdringt, is in hoeverre de kennisneming van stukken die niet bij de processtukken zijn gevoegd, nadere wettelijke regeling behoeft. Het gaat hier bijvoorbeeld om gegevens waarvan de verdediging veronderstelt dat zij wellicht van belang zijn voor de procesvoering of voor een juiste beoordeling van de strafzaak. In het reeds genoemde arrest van 7 mei 1996 (HR 7 mei 1996, NJ 1996, 687 m.nt. Sch) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat indien de verdediging de betrouwbaarheid of rechtmatigheid van de verkrijging van enig bewijsmateriaal aanvecht, de beginselen van een behoorlijke procesorde meebrengen dat de verdediging in beginsel de kennisneming van voor de beoordeling van die vragen van belang zijnde, (nog) niet tot de processtukken behorende, documenten niet mag worden onthouden. Wel wordt van de verdediging verlangd dat zij aangeeft op welke stukken zij het oog heeft (HR 17 oktober 1995, NJ 1996, 147). Dat kan onder omstandigheden een lastige opgave vormen. De verdediging is immers doorgaans niet op de hoogte van de mogelijk relevante stukken die buiten het procesdossier worden bewaard (vgl. ook HR 16 november 1999, NJ 2000, 214, m.nt. JR). Dat pleit ervoor om de verdachte op dit punt meer handvatten te bieden.
Achtergrond relevantiecriterium
De reden om alleen relevante stukken toe te laten is dat het doel van de dossiervorming is dat daarin de stukken worden verzameld die van betekenis zijn voor de ter terechtzitting te nemen beslissingen. Het gaat niet aan om procesdossiers te belasten met stukken die niet relevant zijn. Dat komt een doelmatige en zorgvuldige behandeling van de strafzaak niet ten goede en leidt tot versnippering en verspilling van de aandacht. Daarmee is ook geen enkel verdedigingsbelang gediend (Kamerstukken II 2009/10, 32 468, nr. 3, MvT).