Vervolging in strijd met richtlijn OM
Een richtlijn is een op art. 130 lid 4 Wet RO gebaseerde algemene aanwijzing betreffende de uitoefening van taken en bevoegdheden van het openbaar ministerie, i.c. de vervolging, welke zich ertoe leent jegens derden als recht te worden toegepast. Aan de richtlijn kunnen derden immers onder meer ontlenen of de afdoening van een strafzaak in beginsel per transactie zal geschieden.
Heeft het openbaar ministerie een verdachte rauwelijks vervolgd terwijl hem op grond van een richtlijn (eerst) een transactie had moeten worden aangeboden, dan leidt dit in beginsel tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging. Beroept de verdachte zich er gemotiveerd op dat hem op grond van enige richtlijn een transactie had moeten worden aangeboden, dan dient deswege de rechter, indien hij dit verweer verwerpt, aan te geven waarom de door de verdachte aangevoerde argumenten niet toereikend of onjuist zijn. Gelet op de beleidsvrijheid van het openbaar ministerie bij de vervolging van strafbare feiten kan de rechter zich bij de weging van hetgeen de verdachte aan het beroep op niet-ontvankelijkheid ten grondslag legt en hetgeen het openbaar ministerie ter rechtvaardiging van rauwelijks vervolgen aanvoert, beperken tot de vraag of inderdaad van de richtlijn is afgeweken en zo ja of de daarvoor door het openbaar ministerie genoemde redenen met de richtlijn niet onverenigbaar en niet onbegrijpelijk zijn, zij het dat de rechter de richtlijn, immers een op de formele wet gebaseerd, bevoegdelijk vastgesteld samenstel van regels, zelfstandig moet uitleggen.
Zie voor dit toetsingskader (letterlijk) de conclusie van de A-G mr. HR 18 mei 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK6942, NJ 2010/439, m.nt. Schalken (PHR:2010:BK6942
Afwijking onder omstandigheden toegestaan
Het uitgangspunt dat het Openbaar Ministerie onder omstandigheden kan afzien van het aanbieden van een transactie die volgens de toepasselijke richtlijnen (in beginsel) in aanmerking zou komen en tot dagvaarding mag overgaan, is juist. Reden om af te wijken kunnen zijn:
- het ontbreken van een (bekende) vaste woon- of verblijfplaats van de verdachte, ook de, kennelijk op een rechterlijke beoordeling van principiële geschilpunten gerichte, proceshouding van de verdachte en de daarmee samenhangende doelmatigheid in zijn beoordeling te betrekken, daarmee tot uitdrukking heeft gebracht dat het Openbaar Ministerie op die gronden redelijkerwijs heeft kunnen beslissen dat het een zaak betrof die zich niet leende voor een transactievoorstel (Hoge Raad, 13 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1083)