Sliding tijdens voetbalwedstrijd levert opzet op zwaar lichamelijk letsel
Mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg door tijdens amateurvoetbalwedstrijd sliding van achteren te maken ten gevolge waarvan tegenspeler gebroken kuitbeen en scheenbeen oploopt, art. 300.2 Sr. 1. Voorwaardelijk opzet in sport- of spelsituatie. 2. Kwalificatie als “mishandeling” in sport- of spelsituatie.
Ad 1. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2008:BB7087 inhoudende dat omstandigheid dat gedraging is verricht in sport- of spelsituatie, geen zelfstandige factor is bij beoordeling van opzet. Hof heeft vastgesteld dat verdachte tijdens een voetbalwedstrijd een actie – in de bewezenverklaring aangeduid als “een sliding” – heeft uitgevoerd die hij heeft ingezet toen hij zich schuin achter en in de onmiddellijke nabijheid van tegenspeler bevond, terwijl hij ruimte noch gelegenheid had te glijden waardoor hij “daarbij zowel de bal als de man speelde”. Gelet hierop geeft ’s Hofs oordeel dat verdachte met deze actie bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat tegenspeler door de actie van verdachte geraakt zou worden, ten val zou komen en dat daardoor pijn of letsel aan deze tegenspeler zou worden toegebracht, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is ook niet onbegrijpelijk. Dat verdachte niet de bedoeling – in de zin van motief – had om tegenspeler letsel toe te brengen, staat aan bewezenverklaring van opzet/mishandeling niet in de weg.
Ad 2. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2008:BB7087 en ECLI:NL:HR:1996:ZD0218 m.b.t. gevallen waarin omstandigheid dat gedraging is verricht in sport- of spelsituatie van belang kan zijn voor vraag of bewezenverklaarde kan worden gekwalificeerd als mishandeling. ’s Hofs oordeel dat gedragingen kunnen worden gekwalificeerd als “mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft” brengt met zich dat Hof heeft geoordeeld dat in de onderhavige sportsituatie van het ontbreken van wederrechtelijkheid geen sprake is. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk, mede in aanmerking genomen dat Hof heeft geoordeeld dat “tijdens het handelen van de verdachte er wel sprake was van een sportsituatie, maar dat dit handelen niet binnen de grenzen is gebleven van hetgeen spelers van elkaar hebben te verwachten” en dat de verdachte met zijn actie gevaarlijk spel speelde, “hetgeen bovendien een ernstige overtreding van de spelregels van het voetbal opleverde”.
Uitspraak: HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1769
< Terug naar Opzet