Artikel 63 Sr bij jeugdstrafrecht
Het wettelijk kader voor de toepassing van artikel 63 Sr in het jeugdstrafrecht is uiteengezet in HR 2 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1023:
Art. 63, in verbinding met art. 77gg, tweede lid, Sr, strekt ertoe het maximum van de jeugddetentie die de rechter die het tweede of latere vonnis of arrest wijst (verder ook: de tweede rechter) kan opleggen, te beperken. Daaruit spreekt de bedoeling van de wetgever dat het billijk is bij de berechting van een strafbaar feit rekening te houden met de straf waarin dit feit, ware het eerder ontdekt, tenlastegelegd en bewezenverklaard, verdisconteerd had kunnen worden.
a) de rechter moet nagaan wat de maximaal op te leggen tijdelijke gevangenisstraf zou zijn geweest indien alle feiten gevoegd zouden zijn behandeld en dus tot één rechterlijke uitspraak zouden hebben geleid, terwijl
b) hij in ieder geval geen hogere straf zal mogen opleggen dan overeenkomt met het hiervoor onder a) bedoelde maximum verminderd met de eerder opgelegde straffen en
c) hij in geen geval hoger mag straffen dan tot het maximum van de vrijheidsstraf die is gesteld op het door hem te berechten feit.
Ingevolge art. 77i, eerste lid onder a, Sr is het maximum van een op te leggen jeugddetentie aan de verdachte voor de feiten die hij heeft begaan toen hij nog geen zestien jaren oud was, tot twaalf maanden begrensd. Deze maximumduur is absoluut in die zin dat bij samenloop van diverse strafbare feiten die een verdachte van die leeftijd heeft begaan ingevolge art. 77gg, tweede lid, Sr geen verhoging boven het genoemde maximum is toegestaan, terwijl art. 77a Sr de werking van art. 57 Sr voor jeugdigen uitsluit.
a) de rechter ook in geval van samenloop van verschillende strafbare feiten in de eerste plaats ermee rekening dient te houden dat de duur van de jeugddetentie ingevolge art. 77i, eerste lid onder b, Sr in totaal ten hoogste 24 maanden bedraagt;
b) hij in ieder geval geen hogere straf zal mogen opleggen dan overeenkomt met dit maximum van 24 maanden verminderd met de door de eerste rechter opgelegde straf, voor zover ten aanzien van die feiten het jeugdstrafrecht is toegepast;
c) de rechter in geen geval hoger mag straffen dan tot het maximum van de vrijheidsstraf die is gesteld op het door hem te berechten feit;
d) hij voorts rekening dient te houden met het absolute strafmaximum van 12 maanden dat ingevolge art. 77i, eerste lid onder b, Sr geldt voor alle feiten die de verdachte heeft begaan toen hij nog geen zestien jaren oud was.