Conflict ontaardt snel in gevecht – vrijspraak mishandeling vanwege noodweer
Een woordelijk conflict escaleerde plotseling in een fysieke confrontatie gericht tegen verdachte. Verdachte heeft hierop gereageerd door het slachtoffer dat op hem afgerend kwam een klap in het gezicht te geven waardoor die bewusteloos op de grond viel (Rb Noord-Holland, 23 februari 2018, ECLI:NL:RBNHO:2018:2417.
Rb: Op grond van het strafdossier en de ter terechtzitting afgelegde bekennende verklaring van verdachte, stelt de rechtbank vast dat verdachte op 29 oktober 2016 te Schagen aangever [slachtoffer] één harde vuistslag in het gezicht heeft gegeven, waardoor [slachtoffer] neerviel en met zijn hoofd op straat is terechtgekomen. Deze confrontatie tussen verdachte en [slachtoffer] heeft geleid tot zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] , te weten een gebroken oogkas, een schedelbasisfractuur, een dubbele kaakbreuk en een blijvende zenuwbeschadiging in de onderkaak en lip.
Bij de beantwoording van de vraag of verdachte heeft gehandeld uit noodweer, stelt de rechtbank voorop dat voor een succesvol beroep op noodweer is vereist dat sprake is van verdediging tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed, of van een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding. Voorts moet de gehanteerde wijze van verdediging noodzakelijk en geboden zijn. Laatstgenoemde eis heeft betrekking op de vragen of verdediging tegen de aanranding noodzakelijk was en of de gekozen wijze van verdediging tegen de aanranding geboden (proportioneel) was (vgl. Hoge Raad 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456).
Op basis van de inhoud van het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting acht de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden aannemelijk geworden:
Op zaterdag 29 oktober 2016 omstreeks 00.30 uur werd verdachte door een vriend, [vriend verdachte 1] , opgehaald van het station te Schagen. Verdachte is naar de voor het station gereedstaande auto van [vriend verdachte 1] gelopen en heeft zijn tas in de auto gelegd. [vriend verdachte 1] bleek in het gezelschap van [vriend verdachte 2] , die op dat moment naast de auto stond en was verwikkeld in een discussie met een jongen die verdachte niet kende en later [betrokkene 1] bleek te zijn. Ook (de verdachte onbekende) [slachtoffer] en [betrokkene 2] stonden in de buurt van de auto. [slachtoffer] en [betrokkene 1] waren onder invloed van alcohol en getuige zijn uitdagende gedrag was [betrokkene 1] duidelijk uit op een conflict. Toen verdachte vroeg wat er aan de hand was tussen [vriend verdachte 2] en [betrokkene 1] , escaleerde het tot dan toe woordelijke conflict plotseling in een fysieke confrontatie gericht tegen verdachte. Verdachte heeft verklaard dat aangever [slachtoffer] direct met een geheven gebalde vuist op hem afkwam en hem op deze dreigende manier naar achteren dwong. De rechtbank ziet noch bevestiging noch weerlegging van deze verklaring in de verklaringen van getuigen. Wel is aannemelijk geworden dat in ieder geval [betrokkene 1] vrijwel direct op verdachte afkwam en hem een trap tegen het been gaf. In reactie op deze fysieke aanranding heeft verdachte [betrokkene 1] een vuistslag in het gezicht gegeven, waardoor [betrokkene 1] op de grond viel. Direct daarop volgend kwam [slachtoffer] met geheven gebalde vuist op verdachte af (gerend) en dreigde hij verdachte te slaan. Op dat moment heeft verdachte [slachtoffer] de tenlastegelegde vuistslag in het gezicht gegeven, waarna [slachtoffer] op straat neerviel en bewusteloos bleef liggen. Vervolgens kwam [betrokkene 2] op verdachte af. Hij sloeg verdachte en vervolgens hebben zij elkaar over en weer geslagen. Dit alles heeft zich afgespeeld binnen een tijdspanne van hooguit een tiental seconden, terwijl [vriend verdachte 1] en [vriend verdachte 2] zich buiten de confrontatie hielden en verdachte niet te hulp zijn geschoten.
Op basis van deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat aannemelijk is geworden dat sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het lijf van verdachte door [betrokkene 1] en van een direct daarop gevolgde, onmiddellijk dreigende aanranding van het lijf van verdachte door [slachtoffer] . De rechtbank oordeelt dat in de gegeven omstandigheden, met name de plotselinge en onvoorziene escalatie van de situatie door toedoen van (in ieder geval) [betrokkene 1] , en de snelheid waarmee [slachtoffer] en zijn vrienden achtereenvolgens op verdachte afkwamen, geen reële en redelijke mogelijkheid bestond voor verdachte om zich aan de situatie te onttrekken, laat staan dat dit van hem kon worden gevergd. Tevens is de rechtbank van oordeel dat de gehanteerde wijze van verdediging, het slaan met de gebalde vuist in het gezicht van [slachtoffer] , niet in wanverhouding staat tot de dreigende aanval door [slachtoffer] , waarbij de rechtbank de omstandigheden heeft betrokken dat de gebeurtenissen elkaar zeer snel opvolgden, [slachtoffer] met geheven vuist op verdachte afkwam en op dat moment niemand verdachte te hulp schoot. Dat aangever [slachtoffer] als gevolg van de vuistslag met zijn hoofd op straat is terechtgekomen en zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, is zeer onfortuinlijk, maar de ernst van dit gevolg maakt niet zonder meer dat de handelwijze van verdachte als disproportioneel moet worden aangemerkt.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat, zoals is vereist, sprake was van verdediging tegen een onmiddellijk dreigende wederrechtelijke aanranding van verdachtes lijf en dat de gehanteerde wijze van verdediging noodzakelijk en geboden was, zodat het beroep op noodweer slaagt. Nu met de term ‘mishandeling’ in de zin van art. 300 Wetboek van Strafrecht mede de wederrechtelijkheid van de gedraging tot uitdrukking wordt gebracht (vgl. Hoge Raad 5 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ6690) en door het slagende beroep op noodweer de wederrechtelijkheid aan de gedraging komt te ontvallen, zal verdachte worden vrijgesproken van de beschuldiging dat hij aangever [slachtoffer] heeft mishandeld (met zwaar lichamelijk letsel als gevolg).