Herstel fouten afwijzing oproepen getuigen
In zijn arrest van 1 juli 2014 (ECLI:NL:HR:2014:1496) legt de Hoge Raad ook een belangrijke taak bij de verdediging om de rechter te wijzen op fouten in eerdere beslissingen, zo ook fouten in een eerdere beslissing tot afwijzing van het door de advocaat gedane verzoek om getuigen op te roepen.
In rov. 2.35 van voormeld arrest geeft de Hoge Raad aan dat de rechter gedurende de strafzaak – dat wil zeggen: wanneer de zaak meerdere terechtzittingen kent – ambtshalve fouten ter zake van eerdere beslissingen omtrent het oproepen en horen van getuigen kan herstellen (zie ook HR 20 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2056 en HR 18 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:653, NJ 2014/409 m.nt. J.M. Reijntjes). Het gaat hier om de ambtshalve mogelijkheid om fouten te herstellen, maar de advocaat is ook verplicht om de rechter op de fouten te wijzen.
In rov. 2.75 – waarin het gaat om het expliciteren van het belang bij klachten die in cassatie worden aangevoerd – komt naar voren dat indien de zaak meerdere terechtzittingen kent, het op de weg van de verdediging ligt om te klagen over verzuimen die op een eerdere terechtzitting zouden zijn begaan. Anders gezegd: de verdediging kan de rechter uitnodigen om tot ambtshalve herstel over te gaan. Doet de verdediging dat niet (en komt de verdediging ook niet met een nieuw verzoek), dan kan dat consequenties hebben voor de cassatieprocedure. Dat wordt geïllustreerd door het arrest NJ 2014/450. De Hoge Raad acht aannemelijk dat het gerechtshof in deze zaak heeft beslist dat een bepaalde persoon als getuige moet worden gehoord, maar dat vervolgens abusievelijk de oproeping achterwege is gebleven. Echter, in het gegeven dat de verdediging op een latere terechtzitting niet heeft geattendeerd op dit verzuim en ook geen nieuw verzoek tot oproeping heeft gedaan, zonder dat de redenen daarvoor zijn toegelicht, wordt aanleiding gevonden om het desbetreffende cassatiemiddel te verwerpen. Deze benadering lijkt in relatie tot het oproepen en horen van getuigen nieuw te zijn, al zou HR 18 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC3553, NJ 2008/452 m.nt. J.M. Reijntjes als een opmaat kunnen worden gezien (vgl. voorts de vergelijkbare beslissingen ten aanzien van andere rechterlijke omissies die A-G Bleichrodt in (voetnoot 6 van) zijn conclusie voor het arrest NJ 2014/450 noemt).
zie ook: http://dare.ubvu.vu.nl/bitstream/handle/1871/52022/NJ.2014.441.pdf?sequence=1