Horen getuigen mag niet achter gesloten deuren
De rechter mag niet bepalen dat het horen van getuigen dient plaats te vinden achter gesloten deuren, buiten de aanwezigheid van de verdachte en diens advocaat. Dat volgt uit HR 24 mei 2016, ECLI:NL:HR:2016:948. De wet voorziet echter noch in artikel 269 Sv. noch in de bepalingen betreffende het ttz. horen van getuigen (art. 292 t/m 297 Sv) in een zo ver strekkende beperking van de openbaarheid dat voormeld horen van de getuige buiten aanwezigheid van de raadsman van de verdachte kan geschieden.
Door aldus toch de behandeling met gesloten deuren te bevelen heeft het Hof inbreuk gemaakt op het beginsel van de interne openbaarheid.
Hetzelfde zelfde in HR 6 november 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD5128, NJ 2002/186, waarin de Hoge Raad oordeelt dat het Hof inbreuk heeft gemaakt op het beginsel van de interne openbaarheid door een getuige buiten aanwezigheid van de Procureur-Generaal, de verdachte en diens raadsvrouw te horen omtrent de noodzaak van anonimiteit van de getuige.
Let op: bevel dat verdachte zittingszaal moet verlaten kan wel
Ingevolge art. 297 lid 3 Sv kan de voorzitter bevelen dat een of meer verdachten de zittingszaal verlaten, opdat een getuige buiten hun aanwezigheid zal worden ondervraagd. Art. 331 lid 1 Sv bepaalt dat de bevoegdheden die de verdachte krachtens titel VI toekomen ook aan diens raadsman worden toegekend, maar dit geldt niet voor de beperkingen die aan de verdachte zijn opgelegd. De in art. 297 lid 3 Sv neergelegde beperking treft derhalve alleen de verdachte en niet diens raadsman.
Voornoemde bepaling is dan ook niet in strijd met art. 6 lid 3 sub d EVRM (het ondervragingsrecht), mits er een raadsman is die de getuige kan ondervragen. (HR 21 oktober 1986, ECLI:NL:HR:1986:AC9530, NJ 1987/443; HR 16 augustus 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT6918, NJ 2005/501.)
Ook de bepaling van het vierde lid van art. 297 Sv staat in het teken van het zoveel mogelijk waarborgen van het contradictoire karakter van het onderzoek op de terechtzitting: aan de verdachte wordt onmiddellijk meegedeeld wat buiten zijn aanwezigheid is voorgevallen, waarna het onderzoek kan worden voortgezet. Het bevel tot het horen van de getuige buiten aanwezigheid van de verdachte is een voorzittersbeslissing, gegeven in het belang van het ordelijke verloop van de terechtzitting en behoeft geen motivering
(HR 21 oktober 1986, ECLI:NL:HR:1986:AC9530, NJ 1987/443; HR 19 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD8700; HR 16 augustus 2005, NJ 2005/501.)