Onschuldspresumptie

Uit artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering (WvSv) volgt dat, voordat de vervolging is aangevangen, als ‘verdachte’ kan worden aangemerkt degene te wiens aanzien uit feiten of omstandigheden een ‘redelijk vermoeden van schuld’ aan een strafbaar feit voortvloeit.

Onschuldpresumptie bij onderzoek politie

De onschuldpresumptie geldt niet alleen voor rechter, maar voor alle autoriteiten die bij opsporing en vervolging betrokken zijn.

Hoewel het ‘redelijk vermoeden van schuld’ onverenigbaar lijkt met de in artikel 6 van het EVRM verankerde ‘onschuldpresumptie’, moet dit vermoeden worden uitgelegd als een richtlijn voor de houding van de strafvorderlijke autoriteiten. Zij mogen er geen blijk van geven de verdachte bij voorbaat als schuldig aan te merken. Een verdachte moet daarentegen een redelijke kans krijgen om het tegen hem bestaande belastende bewijs te weerleggen.

Of opsporingsfunctionarissen een  ‘redelijk vermoeden’ mochten koesteren kan door de zittingsrechter – volgens vaste jurisprudentie – slechts marginaal kan worden getoetst.

Toch zien we in de jurisprudentie ook gevallen waarbij de rechter oordeelt dat de onschuldpresumptie door de politie is geschonden:

  • Verhoren van verdachten en getuigen obv feitelijke onjuistheden en sturing bij ondervraging (Rechtbank Den Haag, 18 januari 2013, ECLI:NL:RBDHA:2013:BY8787)
  • Schending onschuldpresumptie artikel 6 EVRM (EHRM 10/02/1995 15175/89 NJ 1997, 523 (Allenet tegen Frankrijk))

 

 

Direct contact met een advocaat?
Meld gratis en vrijblijvend uw zaak aan.
Zaak aanmelden