Ook disproportioneel geweld bij aanhouding levert vormverzuim op

Politiegeweld tijdens insluiting verdachte. Het gaat hier om een verdachte die bij de insluiting door de politie hardhandig is aangepakt. Volgens de Hoge Raad moet daar wel rekening mee worden gehouden voor wat betreft de hoogte van de strafmaat (HR 1 december 2020,  ECLI:NL:HR:2020:1889:
“‘s Hofs verwerping van verweer dat strekt tot strafvermindering, is niet toereikend gemotiveerd, nu hof met enkele verwijzing naar onderbouwing van verweer, gerelateerde in p-v van politie over gedrag verdachte en ttz. in h.b. getoonde camerabeelden ten onrechte in het midden gelaten heeft of sprake was van onmenselijke behandeling ex art. 3 EVRM of enig ander vormverzuim. HR neemt hierbij in aanmerking dat, gelet op wat is overwogen, voldoende ernstig nadeel van verdachte dat bijvoorbeeld is ontstaan door schending van lichamelijke integriteit bij toepassing van dwangmiddelen, grond kan bieden voor compensatie in de vorm van strafvermindering. Daarbij kan in voorkomende gevallen ook rekening worden gehouden met complicaties die het voeren van verdediging in relatie tot dergelijke verzuimen ernstig hebben bemoeilijkt

3. Cliënt is lange tijd opgesloten geweest in een kleine cel, een ophoudhok, zonder raam en zonder bed.

4. Vervolgens is cliënt in die cel geslagen en geschopt door agenten. Hij spuwde er zelfs bloed van. Het OM en ook de rechtbank tillen er niet zo zwaar aan. Cliënt was lastig en er mocht geweld worden gebruikt. Niemand weet wat er precies in dat ophoudhok is gebeurd, behalve cliënt en de agenten die hem mishandeld hebben. De rechtbank vindt het wel voldoende dat er een aanvullend proces-verbaal is opgemaakt en dat de verdediging [verbalisant 1] heeft mogen horen. De rechtbank rept evenwel met geen woord over de inhoud van die stukken. Ik zal daar zo nog wel enkele aanvullende kanttekeningen bij plaatsen.

5. Op de videobeelden is te zien, dat cliënt op gewelddadige wijze wordt overgebracht van het ophoudhok naar de isoleercel. Cliënt kreeg vuistslagen voordat hij in de boeien werd geslagen. Zijn gekwetste arm werd verschillende keren op overbodige wijze verdraaid. Dit alles terwijl cliënt meermalen zegt mee te werken. Op geen moment op de video is te zien dat cliënt zich verzet. Het OM noch de rechtbank beargumenteren waarom het nodig is en waarom het rechtmatig is, dat iemand die meewerkt zo wordt mishandeld.

6. Aangekomen in de isolatiecel wordt cliënt getackeld, of geschopt, zo men wil, waardoor hij met zijn hoofd tegen de muur klapt. Ter terechtzitting in eerste aanleg, heb ik de beelden verschillende keren af laten spelen, waarbij ik telkens heb gewezen op het moment waarop cliënt met zijn ‘kop tegen de muur klapt’. De rechters hebben het gezien. Alle drie. Verschillende keren. Toch houdt het vonnis er niets over in. Waarom niet? Ik weet het niet. De enige reden die ik kan bedenken, is, wanneer men als rechter zegt: we zien dat iemand, die geboeid en geblinddoekt is met zijn hoofd tegen de muur gesmeten wordt, dan kunnen we niet om sanctionering heen. En daar had de rechtbank geen trek in. Cliënt moest worden veroordeeld. Natuurlijk is er geen enkele reden, geen enkele rechtvaardiging om iemand die volkomen weerloos is op een dergelijke wijze toe te takelen.

7. Wanneer cliënt wordt uitgekleed, is op de videobeelden te zien, dat cliënt verse wonden op zijn rug heeft, die niet van het transport zijn gekomen. Deze wonden zijn het gevolg van het eerder op hem toegepaste geweld. Geweld waarvoor geen rechtvaardiging bestaat.

8. Verbalisant [verbalisant 1] verklaart bij de rechter-commissaris onder meer als volgt:

“De arrestant werd onder controle gebracht. Ik heb het sloop aangereikt. Het sloop werd over het hoofd van de arrestant gebracht. De arrestant was op dat moment hevig aan het schreeuwen en aan het krijsen en hij gebruikte veel woorden die ik niet zal herhalen met de letter ‘k’. De arrestant bleef tijdens het transport van het arrestantenverblijf naar de isoleer, ongeveer 25 tot 30 meter, constant te keer gaan.”

9. Ik heb goed geluisterd naar wat door cliënt tijdens het transport is gezegd. Ik hoor ‘Ik werk mee’, ‘Kijk uit je gaat hem breken’ ‘Rustig’, ‘Au-au’, ‘Alsjeblieft, alsjeblieft’ ‘Mijn hand, ahh!’ ‘Ah, mijn hoofd!’ ‘Mijn neus is gebroken!’

10. Cliënt heeft niet een keer het woord kanker gezegd. Van schreeuwen en krijsen was ook geen sprake, anders dan kreten uit nood en pijn. Tenzij verbalisant [verbalisant 1] bij de RC met het k-woord heeft bedoeld, dat cliënt meermalen ‘Kijk alsjeblieft uit’ heeft gezegd, heeft [verbalisant 1] eenvoudigweg een valse verklaring afgelegd.

11. Verbalisant [verbalisant 1] is zelf op de beelden te zien en te horen. Ik hoor hem zeggen: ‘He, vriend, houd je bek, hou je mond eens dicht’. ‘Als jij nog een keer iemand bedreigt, dan heb je een probleem (..) je bent gewaarschuwd’. Ook horen we cliënt zeggen: ‘er komt bloed uit mijn neus’, waarop [verbalisant 1] zegt: ‘Ja dat is goed, dat is al van net’. Een andere verbalisant wenst cliënt nog de tering en ook wordt hem gezegd: ‘Dit is de laatste keer dat je inbreekt in [plaats], denk ik’.

12. Ik zal u zeggen, dat mij de koude rillingen over de rug lopen, wanneer ik de beelden zie. Het zal je kind maar zijn, die je op de beelden ziet. Dat dit in Nederland gebeurt hield ik niet voor mogelijk. En wat op de beelden te zien en te horen was, was slechts het topje van de ijsberg. De rest van het beeld- en geluidsmateriaal is per ongeluk overschreven, stelt de politie.

13. Cliënt is voor en na dit verzetje voor de agenten door agenten geslagen en geschopt. Hij kon zijn onderbroek ook nog inleveren. Pas toen de dokter kwam, heeft de dokter gezegd, dat hij onmiddellijk uit de isolatiecel moest en dat hij zijn kleren terug moest krijgen. Waarom moet daar een dokter voor aan te pas komen? De officier van justitie meende dat cliënt maar een klacht moest indienen of aangifte moest doen. Wat de officier van justitie vergeet, is dat cliënt onder zijn verantwoordelijkheid op dat politiebureau heeft gezeten.

14. Onmiddellijk nadat ik cliënt had bezocht en zijn letsel had vastgelegd, heb ik de wachtcommandant medegedeeld dat ik de officier van justitie zou vragen alle beschikbare beelden te vorderen. Dat heb ik per e-mail van 28 april 2015 om 18:25 uur gedaan, die zich bij de processtukken bevindt.

15. De officier van justitie reageerde gelaten in zijn mail van 29 april 2015:

“Naar aanleiding van uw mail heb ik de politie gevraagd om de betreffende camerabeelden veilig te stellen. Vooralsnog zie ik evenwel geen aanleiding om deze beelden onderdeel uit te laten maken van het (voorgeleidings)dossier.

Uiteraard staat het uw cliënt vrij om een klacht in te dienen/aangifte te doen indien hij meent dat hij onheus is bejegend of het slachtoffer is geworden van een strafbaar feit.”

16. De officier van justitie weet evengoed als wij allemaal dat het indienen van een klacht zinloos is gelet op het bepaalde art. 9.1.2. en 9.2 onder b van de AWB. Ook het doen van aangifte baat cliënt niet. Hem was immers al gezegd dat ‘geen camera cliënt zou zien of horen’. In dit laatste bleek men wonderwel gelijk te krijgen.

17. In plaats van het serieus nemen van het verzoek van de verdediging en gewoon de beelden veilig te stellen, maakt [verbalisant 1] op 29 april 2015 een proces-verbaal op, waarin voornamelijk wordt beschreven wat voor een etter cliënt geweest is. De officier van justitie weigert beelden te verstrekken, zodat het de verdediging onmogelijk wordt gemaakt gedegen verweer te voeren bij de rechter-commissaris. Het is bij uitstek de rechter-commissaris die oordeelt over de rechtmatigheid van de aanhouding en de inverzekeringstelling. Ik ben ervan overtuigd, dat wanneer de beelden die nu beschikbaar zijn, beschikbaar waren geweest bij de voorgeleiding de RC de inverzekeringstelling onrechtmatig had geoordeeld. Ik denk ook dat die constatering zou hebben geleid tot de invrijheidstelling van cliënt.

18. Later bij het verhoor van [verbalisant 1] bij de rechter-commissaris, blijkt ook nog eens dat waar zijn proces-verbaal de indruk wekt, dat hij alle bevindingen zelf heeft waargenomen, hij voornamelijk heeft opgeschreven wat anderen hem hadden verteld, zonder dat hij enig onderzoek heeft ingesteld naar de juistheid van die mededelingen. Laat staan dat hij zelf een woord met cliënt had gewisseld.

19. Vastgesteld moet worden dat de beelden waar het werkelijk om ging, namelijk de beelden uit de observatiecel per ongeluk zijn overschreven. Daarbij heeft verbalisant [verbalisant 2] niet genoteerd met wie en wanneer hij gesproken heeft, zodat voor eeuwig onduidelijk blijft wie deze ‘vergissing’ heeft kunnen maken.

Enig kader

20. In de zaak Tomasi tegen Frankrijk heeft het EHRM onder meer bepaald:

“145. Where a person is injured while in detention or otherwise under the control of the police, any such injury will give rise to a strong presumption that the person was subjected to ill-treatment (see Bursuc v. Romania, no. 42066/98, § 80, 12 October 2004). The Court also points out that where an individual, when taken into police custody, is in good health, but is found to be injured at the time of release, it is incumbent on the State to provide a plausible explanation of how those injuries were caused, failing which a clear issue arises under Article 3 of the Convention (see Tomasi v. France, judgment of 27 August 1992, §§ 108-11, Series A no. 241-A, and Selmouni v. France [GC], cited above, § 87).”

21. De Staat – en in dit geval de officier van justitie – behoort een plausible explanation te geven voor letsel dat een persoon oploopt terwijl hij in handen van de politie is.

22. Hoewel de verdediging de route tot het vaststellen van die feiten had uitgestippeld, is het aan geen ander dan de officier van justitie te wijten dat niet alle beelden beschikhaar zijn gekomen. Had hij deze namelijk wel aan de verdediging verstrekt voor de voorgeleiding, had onmiddellijk kunnen worden vastgesteld, dat men de beelden van de isolatiecel was ‘vergeten’ en hadden deze nadien niet ‘per ongeluk’ kunnen worden overschreven.

23. De officier van justitie heeft door het achterhouden van relevant bewijsmateriaal bovendien een klip en klaar verweer, dat de verdediging enkel bij de RC kon voeren verhinderd, de verdediging monddood gemaakt. Vergelijk in dit verband ook Edwards tegen het Verenigd Koninkrijk (EHRM 16 december 1992, Series A 247-B):

“it is a requirement of fairness […] that the prosecution authorities disclose to the defence all material evidence for or against the accused”.

24. Dat het te voeren verweer illusoir was, bleek ook duidelijk bij de RC, zij zei immers – kort gezegd – geen gevolg te kunnen geven aan de verklaring van cliënt zonder dat er nader onderzoek naar zijn stelling was gedaan. Het handelen van de officier van justitie heeft er dus ook concreet toe geleid de rechter-commissaris op het verkeerde been te zetten. Dat handelen (of uitblijven daarvan) raakt de beginselen van een behoorlijke procesorde in ernstige mate. Het is kennelijk de officier van justitie die bepaalt welk verweer wel en welk verweer door de verdediging niet mag worden gevoerd.

25. Ik zoek inmiddels al bijna drie jaar naar een antwoord op grond van welke wettelijke bepaling het toegepaste geweld op cliënt zou zijn toegestaan en in welk wettelijk voorschrift het naakt achterlaten in een isoleercel van een gevangene is geregeld. Ik heb het niet gevonden. Het is een onmenselijke behandeling die in strijd is met het verdrag.

26. In eerste aanleg heb ik bij pleidooi uitdrukkelijk de officier van justitie uitgenodigd bij repliek uit te leggen op basis van welke wettelijke grondslag een en ander geoorloofd is. De officier heeft gerepliceerd, maar mijn vraag niet beantwoord. Ik citeer:

27. “Hoewel de beelden er heftig uitzien, is de verdachte niet onmenselijk behandeld. Ook is geen sprake van een vormverzuim. Het één en ander moet worden geplaatst in de context van die avond.” De officier van justitie beantwoordt op geen enkele wijze mijn vraag. Dat kan ook niet, want er is geen wettelijke basis voor dergelijke mishandelingen, ‘de context van die avond’ bleek overigens uitstekend uit de beelden: de agenten in Spijkenisse hadden een boef gevangen en die gingen hem wel even bijbrengen, dat ze hem niet terug wilden zien: cliënt kon de tering krijgen en ‘Dit is de laatste keer dat je inbreekt in [plaats], denk ik’.

a. “Uit het proces-verbaal blijkt dat de verdachte meerdere malen heeft geschreeuwd. Het verplaatsen van de verdachte ging gepaard met schreeuwen en trappen.” Uit de beelden blijkt zonneklaar dit lariekoek is. Cliënt schreeuwde dat het pijn deed en dat hij meewerkte. Er is op de beelden niet te zien dat cliënt ook maar één keer heeft getrapt of een poging daartoe heeft ondernomen. De officier van justitie hecht kennelijk meer waarde aan de ambtsedige processen-verbaal dan aan zijn eigen ogen oren. Beelden liegen immers niet.

b. “De verdachte wilde vechten met de bewaarder en wilde niet luisteren. De verdachte bleef trappen met als gevolg dat [verbalisant 1] de opdracht heeft gegeven tot een schildprocedure.” Ook nu volgt de officier van justitie de processen-verbaal.

c. “Dat ziet er heftig uit, maar de agenten moeten denken aan hun eigen veiligheid en het belang van de verdachte.” Serieus? Op welke wijze vormde cliënt – geboeid en geblinddoekt – een gevaar voor de veiligheid van de groep agenten? De opmerking dat agenten hebben gehandeld in het belang van de veiligheid van cliënt is netjes gezegd: onbegrijpelijk. Iets minder net gezegd, is het volkomen belachelijk. Sinds wanneer is het in iemands belang hem te slaan, te schoppen, uit te kleden, te bedreigen, te beledigen en onderuit te trappen met als gevolg dat hij met zijn hoofd tegen een klapt? Dat is in niemands belang en zeker niet in dat van cliënt.

d. “De wijze waarop de agenten te werk zijn gegaan was proportioneel.” Dat de verdediging dit standpunt niet deelt, is duidelijk. Het geweld was echter niet enkel niet proportioneel, maar zeer zeker niet subsidiair. Er waren tal van andere methoden geweest het door de politie gewenste doel te bereiken.

e. “Er is conform ambtsinstructie een geweldsrapportage opgemaakt.” Uit alle processen-verbaal volgt dat de verbalisanten er enkel oog voor hebben op te schrijven wat voor etter cliënt is geweest. Zelfs [verbalisant 1] hield bij de RC vol dat het cliënt was die recalcitrant bleef en bleef schelden met het ‘k’-woord. De beelden bewijzen het tegendeel van zijn verklaring.

28. Sinds het vonnis van 31 mei 2017 is nog altijd geen antwoord gekomen op de eenvoudige vraag van de verdediging: op basis van welke wettelijke grondslag heeft deze explosie aan geweld plaats mogen vinden.

29. De verdediging verzoekt uw Hof vast te stellen dat sprake is van een schending van art. 3, 5 en/of 6 van het EVRM.

30. De conclusies zijn als volgt:

– de verdediging heeft een tijdig, redelijk en deugdelijk gemotiveerd verzoek gedaan tot het veiligstellen van beelden en het toevoegen van beelden nog voor de voorgeleiding;

– de officier van justitie heeft geweigerd gevolg te geven aan het verzoek, waardoor: 1) geen verweer kon worden gevoerd bij de RC en 2) uw rechtbank onvolledig wordt voorgelicht;

– [verbalisant 1] heeft een lap-pv geschreven en onwaarheden verteld bij de RC;

– Beelden zijn ‘kwijtgeraakt’ en herstel daarvan is niet mogelijk omdat verbalisant [verbalisant 2] is vergeten te noteren met wie hij gesproken had;

– Uit geen enkele regeling volgt dat het toegepaste geweld rechtmatig is geweest;

– Uit geen enkele regeling volgt dat het naakt in een cel op de grond achterlaten van een gevangene geoorloofd is.

31. Hoewel de verdediging weet dat de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie een welhaast onhaalbaar honk is anno 2018, verzoekt zij toch zo.

32. De verdediging meent dat sprake is van een schending van de artikelen 3, 5 en 6 van het EVRM, omdat cliënt onmenselijk is behandeld en doordien niet rechtmatig gedetineerd is geweest. Bovendien is geen sprake van equality of arms: het deugdelijk gemotiveerde en bescheiden verzoek van de verdediging om beelden is ten onrechte in de wind geslagen. Het OM bepaalt blijkbaar zelf wel welke verweren de verdediging wel en niet mag onderbouwen.

33. Bij die stand van zaken is geen eerlijke verdediging te voeren. Redenen waarom wordt verzocht het OM niet-ontvankelijk te verklaren.

34. In zoverre de rechtbank het verweer verworpen heeft door de stelling, dat in voldoende mate compenserende maatregelen zijn getroffen, ziet die verwerping enkel op de schending van art. 6. EVRM, maar zelfs die verwerping is onbegrijpelijk. Immers volgt uit het getuigenverhoor van [verbalisant 1] dat hij hetzij een onjuiste herinnering heeft bewaard aan de betreffende kwestie, hetzij dat hij bewust onjuist heeft verklaard, waar het gaat over het schelden met het k-woord tijdens het transport. Evenmin kan het aanvullend pv het geschonden belang van het wissen van de beelden compenseren, nu moet worden vastgesteld, dat dit pv voornamelijk een de auditu weergave is geweest van wat gebeurd zou kunnen zijn.

(…)

55. Indien uw Hof tot een bewezenverklaring komt, dan verzoekt de verdediging het ontvankelijkheidsverweer als hier ingelast te lezen en op basis van dat verweer te komen tot aanzienlijke matiging van de straf.

56. Cliënt is behoorlijk mishandeld, heeft uren in een klein hokje opgesloten gezeten en is vervolgens op mensonterende wijze naakt in isolatie geplaatst.”

3.2.3

Het hof heeft de in de cassatiemiddelen bedoelde verweren als volgt verworpen:

“Een zo vergaande sanctie als de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie kan slechts volgen indien sprake is van ernstige inbreuken op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort is gedaan (Zwolsman, Hoge Raad 19 december 1995, NJ 1996, 249).

Naar het oordeel van het hof doet een dergelijke situatie zich niet voor nu de grieven van de raadsman niet de behandeling van de zaak van de verdachte betreffen maar enkel gericht zijn op de fysieke behandeling van de verdachte tijdens diens insluiting. Daarbij blijken niet door het hof te onderzoeken en te toetsen ordemaatregelen – de plaatsing in een isoleercel door middel van de zogeheten schildprocedure, naar aanleiding van het gedrag van de verdachte – te zijn toegepast. Tegen de gewraakte handelwijze van de politie is door de raadsman van de verdachte niet geklaagd bij het bevoegde gezag, noch is aangifte gedaan van mishandeling van de verdachte of een civiele vordering ingediend wegens onrechtmatig overheidsoptreden, binnen welke wettelijke kaders gesteld onrechtmatig overheidsoptreden eventueel wel onderzocht en getoetst zou kunnen worden. Op voorhand is niet gebleken van een dermate flagrante schending van de rechten van de verdachte waardoor rechterlijk sanctioneren van politieoptreden buiten het toepassingsbereik van artikel 359a Sv toch in deze zaak aan de orde zou kunnen zijn.

Van de door de raadsman gestelde schending van equality of arms kan om voormelde reden eveneens geen sprake zijn. Ook dit verweer heeft immers betrekking op een onderzoek naar de handelwijze van de politie bij de insluiting van de verdachte.

Het Openbaar Ministerie is dan ook ontvankelijk in de vervolging.

(…)

Het hof ziet onvoldoende aanleiding over te gaan tot strafvermindering. Daarbij heeft het hof gelet op de onderbouwing van het verweer, hetgeen in het proces-verbaal van de politie over het gedrag van de verdachte is gerelateerd en de ter terechtzitting in hoger beroep getoonde camerabeelden.”

3.3.1Aan de verwerping van het beroep op de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging van de verdachte heeft het hof mede ten grondslag gelegd dat de handelwijze van de politie in verband met de insluiting van de verdachte “buiten het toepassingsbereik van artikel 359a Sv” valt. Voor zover daarin als oordeel van het hof besloten ligt dat de door de verdediging gestelde vormverzuimen niet zijn begaan bij “het voorbereidend onderzoek” tegen de verdachte, is dat oordeel niet begrijpelijk. Namens de verdachte is immers aangevoerd dat de geweldhandelingen zijn verricht door opsporingsambtenaren bij de insluiting en volgden op de aanhouding van de verdachte ter zake van het aan hem tenlastegelegde feit.

3.3.2Voor zover het eerste cassatiemiddel hierover klaagt, is het terecht voorgesteld. Dat behoeft echter niet tot cassatie te leiden om de volgende redenen.

3.3.3Onregelmatigheden in de wijze waarop de verdachte is aangehouden – daaronder ook begrepen onregelmatigheden die hebben plaatsgevonden bij de daarop gevolgde insluiting – brengen op zichzelf niet mee dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM. Dat geldt ook indien zich (tevens) onregelmatigheden hebben voorgedaan met betrekking tot het onderzoek door politie en justitie naar de wijze van aanhouding en insluiting van de verdachte. Ook dergelijke onregelmatigheden belemmeren niet dat met inachtneming van de regels van een eerlijk proces een oordeel kan worden geveld over de in de tenlastelegging vervatte beschuldiging ter zake van het feit dat aanleiding heeft gegeven tot de aanhouding van de verdachte. Dat betekent, gelet op wat in het bijzonder onder 2.5 is vooropgesteld, dat in zo’n geval niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging in beginsel niet in aanmerking komt als rechtsgevolg.

3.3.4Het hof heeft met zijn overweging dat “de grieven van de raadsman niet de behandeling van de zaak van de verdachte betreffen maar enkel gericht zijn op de fysieke behandeling van de verdachte tijdens diens insluiting” kennelijk tot uitdrukking gebracht dat, ook indien wordt uitgegaan van de door de verdediging gestelde vormverzuimen, deze niet belemmeren dat de beoordeling van de in de tenlastelegging vervatte beschuldiging ter zake van het feit dat aanleiding heeft gegeven tot de aanhouding van de verdachte, met inachtneming van de regels van een eerlijk proces plaatsvindt. Deze niet onbegrijpelijke overweging kan de verwerping van het verweer dat strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging van de verdachte, zelfstandig dragen.

3.4.1De verwerping door het hof van het verweer dat strekt tot strafvermindering, is niet toereikend gemotiveerd. Met de enkele verwijzing naar “de onderbouwing van het verweer, hetgeen in het proces-verbaal van de politie over het gedrag van de verdachte is gerelateerd en de ter terechtzitting in hoger beroep getoonde camerabeelden”, heeft het hof ten onrechte in het midden gelaten of sprake was van een onmenselijke behandeling in de zin van artikel 3 EVRM of enig ander vormverzuim. Het tweede cassatiemiddel slaagt daarom.

3.4.2De Hoge Raad neemt hierbij in aanmerking dat, gelet op wat onder 2.3.4 is overwogen, voldoende ernstig nadeel van de verdachte dat bijvoorbeeld is ontstaan door schending van de lichamelijke integriteit bij de toepassing van dwangmiddelen, grond kan bieden voor compensatie in de vorm van strafvermindering. Daarbij kan in voorkomende gevallen ook rekening worden gehouden met complicaties die het voeren van de verdediging in relatie tot dergelijke verzuimen ernstig hebben bemoeilijkt.

< Terug naar Vormverzuim
Direct contact met een advocaat?
Meld gratis en vrijblijvend uw zaak aan.
Zaak aanmelden