Opschortende werking gratieverzoek

In sommige gevallen kan aan een verzoek tot gratie opschortende werking worden verleend. Dit betekent dat het Openbaar Ministerie de straf nog niet ten uitvoer mag leggen zolang niet is beslist op het gratieverzoek. Hieronder zullen wij aangeven in welke gevallen een gratieverzoek opschortende werking heeft

Vrijheidsstraf van 6 maanden of minder

Gratieverzoeken met betrekking tot een straf van langer dan zes maanden hebben geen opschortende werking van rechtswege, tenzij de tenuitvoerlegging, anders dan op verzoek van de veroordeelde, een jaar na het onherroepelijk worden van de rechterlijke beslissing waarvan gratie wordt verzocht, nog niet is aangevangen (zie de algemene basisregel). Aan een gratieverzoek met betrekking tot een korte vrijheidsstraf (minder dan zes maanden) of een voorwaardelijke vrijheidsstraf van minder dan zes maanden, wordt opschortende werking verleend zolang de tenuitvoerlegging nog niet is aangevangen, tenzij de desbetreffende straf deel blijkt uit te maken van een voorgenomen reeks vrijheidsbenemingen (artikel 559 onder c WvSv). In dat geval wordt alleen een schorsende werking toegekend indien de tenuitvoerlegging een jaar na het onherroepelijk worden van het vonnis nog niet is begonnen.

De tenuitvoerlegging wordt geacht te zijn aangevangen wanneer de veroordeelde een oproeping ontvangt om zichzelf te melden bij de gevangenis (brief over de zelfmeldprocedure). Zie over het tijdstip waarop de tenuitvoerlegging aanvangt T&C, 7de druk, p. 1813 e.v. en het Besluit Aanvang tenuitvoerlegging straffen en maatregelen Stbl 2005, 440, inwerkingtreding 1 okt 2005).

Straf meer dan jaar geleden opgelegd

Daarnaast wordt de tenuitvoerlegging van de straf altijd opgeschort indien het Openbaar Ministerie meer dan een jaar na het onherroepelijk worden van de straf of maatregel niets heeft gedaan. Te lang stilzitten van het Openbaar Ministerie heeft dus als voordeel dat een gratieverzoek direct opschortende werking toekomt.

Basisregel is dat aan een gratieverzoek opschortende werking wordt toegekend voor wat betreft de tenuitvoerlegging van de straf of maatregel waarop het gratieverzoek betrekking heeft in die gevallen, waarin een jaar na het onherroepelijk worden van de rechterlijke beslissing waarvan gratie wordt verzocht, de tenuitvoerlegging van de straf of maatregel waarvan gratie wordt verzocht, anders dan op verzoek van de veroordeelde, nog niet is aangevangen. (art. 558 a, tweede lid, WvSv.) Als aanvangsmoment van de tenuitvoerlegging geldt de handeling van het Openbaar Ministerie die gericht is op het bewerkstelligen van de uitvoering van de straf of maatregel. Dit is over het algemeen het moment dat de straf of maatregel wordt betekend, tenzij hierna voor een specifieke straf anders is aangegeven.

Deze algemene bepaling is van toepassing op:

  • hoofdstraffen (met uitzondering van de geldboete);
  • bijkomende straffen (waaronder de ontzegging van de rijbevoegdheid); en
  • maatregelen.

Hoogstwaarschijnlijk dat gratieverzoek zal worden ingewilligd

Naast het toekennen van opschortende werking van rechtswege heeft de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie op grond van de Beleidsregels betreffende drie specifieke onderdelen van het gratie-instrument de bevoegdheid op eigen initiatief, dan wel op verzoek van de veroordeelde opschortende, dan wel schorsende, werking aan een gratieverzoek te verlenen. Deze bevoegdheid bestaat uitsluitend in het geval een verzoekschrift om gratie van een vrijheidsstraf, van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege of van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor de opvang van verslaafden is ingediend zonder dat de wet daaraan de opschorting van de tenuitvoerlegging verbindt. Van deze bevoegdheid zal slechts bij hoge uitzondering gebruik worden gemaakt. Daarbij geldt als criterium dat gratieverzoeken voor opschortende dan wel schorsende werking van de tenuitvoerlegging van de straf of maatregel waarop het verzoek betrekking heeft in aanmerking komen indien op grond van door de verzoeker aangevoerde informatie aannemelijk is geworden dat het hoogstwaarschijnlijk is dat zijn gratieverzoek zal worden ingewilligd.

Hierbij wordt met name gedacht aan de volgende situaties/omstandigheden:

  • degene wie het gratieverzoek betreft heeft een levensbedreigende ziekte of aandoening
  • een bloedverwant in de eerste graad van degene wie het gratieverzoek betreft heeft een levensbedreigende ziekte of aandoening;
  • de echtgeno(o)t(e), de geregistreerde partner, of de persoon met wie degene wie het gratieverzoek betreft een duurzame samenwoonrelatie heeft, heeft een levensbedreigende ziekte of aandoening;
  • er is aan degene wie het gratieverzoek betreft een bij wet niet toegelaten straf of combinatie van straffen opgelegd;
  • er is sprake van expliciete ondersteuning of een ambtshalve gratieverzoek van het openbaar ministerie.

Uitzonderingen opschortende werking

Opschortende werking van rechtswege ten aanzien van vrijheidsstraffen blijft achterwege indien:

  • de veroordeelde zich aan de tenuitvoerlegging van de voorlopige hechtenis of de vrijheidsstraf heeft ontrokken;
  • de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen, hetzij uit hoofde van de rechterlijke beslissing, waarbij de vrijheidsstraf, waarvan gratie wordt verzocht, werd opgelegd, hetzij uit anderen hoofde krachtens rechterlijke beslissing in Nederland of in een vreemde staat; of
  • het verzoekschrift wordt ingediend op het tijdstip dat de veroordeelde tot een vrijheidsstraf zich bevindt op het grondgebied van een vreemde staat, welke staat een Nederlands verzoek om zijn uitlevering in behandeling heeft genomen of met het oog daarop zijn voorlopige aanhouding heeft gelast.

Als aanvang van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf wordt verstaan de handeling van het OM die gericht is op het bewerkstelligen dat de vrijheidsstraf ten uitvoer wordt gelegd. In het overgrote deel van de gevallen is dit de verzending aan de veroordeelde van de mededeling met de melddatum bij de penitentiaire inrichting (de zgn. oproep). Het indienen van een gratieverzoek vóór de datum van verzending van deze mededeling leidt dus in beginsel tot opschortende werking van de tenuitvoerlegging.

In het geval is bevolen een veroordeelde aan te houden en in een penitentiaire inrichting te plaatsen én deze veroordeelde zich niet reeds aan de tenuitvoerlegging van een vrijheidsbenemende straf of maatregel heeft onttrokken, wordt de registratie in het opsporingsregister aangemerkt als de handeling waarmee de tenuitvoerlegging van een straf aanvangt. Dit betekent dat gratieverzoeken die vóór het moment van opname in het opsporingsregister worden ingediend opschortende werking hebben.

Opschortende werking bij taakstraf

Aan een taakstraf kan uitsluitend in het geval, zoals beschreven onder het algemene deel (basisregel), opschortende werking worden verleend. De tenuitvoerlegging van de taakstraf wordt geacht te zijn aangevangen op het moment dat de reclassering de veroordeelde uitnodigt voor een eerste gesprek over de opgelegde taakstraf.

Mededeling opschortende werking aan het Openbaar Ministerie

Indien van de bevoegdheid opschortende dan wel schorsende werking op grond van artikel 559 a, tweede lid, Wetboek van Strafvordering. te verlenen gebruik wordt gemaakt doet de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie hiervan mededeling aan het openbaar ministerie. Zodra het OM beschikt over de informatie over een gratieverzoek met opschortende werking meldt zij dit aan het CJIB. Het CJIB zal dan tot nader bericht de tenuitvoerlegging opschorten.

 

Direct contact met een advocaat?
Meld gratis en vrijblijvend uw zaak aan.
Zaak aanmelden