Poging bij inrijden op agent; mate van waarschijnlijkheid ongeluk met zwaar lichamelijk letsel

Geregeld zien we strafzaken waarin politieagenten verklaren dat ze weg moesten springen omdat ze anders geraakt zouden zijn. In veel gevallen is dit grote onzin en wordt hier overdreven door de agenten om de verdachte te kunnen vervolgen voor een poging tot zware mishandeling of zelfs een poging tot doodslag. Gelukkig zien we steeds meer zaken waarbij het inrijden op een agent niet voldoende wordt geacht om de poging bewezen te verklaren. Zo ook Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 12 juli 2017, NBSTRAF 2017/290. In deze zaak reed de verdachte als machinist van een kraanmachine/graafmachine langzaam in de richting van de agent die heb beval te stoppen.

Maatstaf

Bepalend is of vastgesteld kan worden in welke mate een ongeluk met zwaar lichamelijk letsel als gevolg waarschijnlijk was, en daarmee niet kan worden vastgesteld dat sprake is van de voor het voorwaardelijk opzet vereiste aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel,
Vaak zien we dat dan subsidiair bedreiging ten laste wordt gelegd. Hiervoor geldt als eis dat moet kunnen worden vastgesteld dat het handelen van de verdachte van dien aard is geweest en onder zodanige omstandigheden is gedaan dat de betrokkenen de redelijke vrees kon ontstaan dat hij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen.

Hof: kans op ongeluk niet waarschijnlijk

Het Hof stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier zwaar lichamelijk letsel – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.

De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal dan moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.

De verdachte heeft (telkens) verklaard dat de agent niet achteruit heeft moeten stappen. De bak van de graafmachine is niet in de buurt van de agent geweest, dus hij hoefde ook niet opzij te springen. De situatie was ook niet bedreigend, aldus de verdachte.

Op grond van het dossier kan worden vastgesteld dat de verdachte op 18 oktober 2014 te Wijnjewoude als kraanmachinist graafwerkzaamheden heeft verricht in opdracht van H. Sikkema. Op enig moment is de politie, onder wie opsporingsambtenaar R.P. Dam, ter plaatse gekomen. De verdachte werd gemaand te stoppen met zijn werkzaamheden. Dam heeft hiertoe getracht in contact te treden met de verdachte, heeft de verdachte meer keren tot stoppen gesommeerd en is uiteindelijk rechts achter de kraan gaan staan. De verdachte negeerde Dam, ging gewoon door met werken, waarbij hij de bak van zijn kraan richting de tractor met aanhangwagen bewoog.

In zijn aangifte heeft Dam verklaard dat de bak van de kraan in zijn richting kwam, waardoor hij weg moest lopen in de richting van de tractor om niet geraakt te worden. Hij moest flinke passen opzij zetten om de bak te kunnen ontwijken. Toen hij de passen opzij maakte was de bak ongeveer 1 tot 1,5 meter bij hem vandaan. Als hij was blijven staan, was de laadbak tegen hem aangekomen, aldus Dam. Verbalisanten Dijksma en Hiemstra hebben gezien dat de kraan in de richting van hun collega Dam bewoog. Dam deed enkele stappen achteruit, De bak van de kraan raakte Dam net niet.

Het Hof is van oordeel dat op grond van deze feiten en omstandigheden de voor de beoordeling van de aanmerkelijke kans benodigde relevante feitelijkheden niet voldoende kunnen worden afgeleid onderscheidenlijk vastgesteld. Nu niet kan worden vastgesteld in welke mate een ongeluk met zwaar lichamelijk letsel als gevolg waarschijnlijk was, en daarmee niet kan worden vastgesteld dat sprake is van de voor het voorwaardelijk opzet vereiste aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel, zal het Hof de verdachte van het onder 1 primair ten laste gelegde vrijspreken.

Ook ten aanzien van de onder 1 subsidiair ten laste gelegde bedreiging komt het Hof tot een vrijspraak. Hoewel uit het vorenstaande volgt dat de verdachte de bak van zijn kraan in de richting van Dam heeft bewogen kan op grond van het dossier niet worden vastgesteld dat het handelen van de verdachte van dien aard is geweest en onder zodanige omstandigheden is gedaan dat bij Dam de redelijke vrees kon ontstaan dat hij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. Het Hof stelt enerzijds vast dat Dam geen aangifte van bedreiging heeft gedaan en anderzijds dat dit in de aangifte ook niet ligt besloten.

 

< Terug naar Poging
Direct contact met een advocaat?
Meld gratis en vrijblijvend uw zaak aan.
Zaak aanmelden