Strijd gelijkheidsbeginsel vanwege sepot strafzaak medeverdachten
In de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, van 6 juni 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:4424 heeft het hof geoordeeld dat er sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel nu de strafzaak tegen de medeverdachten wel was geseponeerd, maar die tegen de verdachte niet, terwijl het OM hiervoor geen goede reden kon geven. Het hof verklaarde het OM om die reden niet-ontvankelijk in de vervolging.
Verweer advocaat
De advocaat heeft bij pleidooi aangevoerd dat vervolging van verdachte in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. De medeverdachten van verdachte, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] , zijn niet vervolgd. Hun zaken zijn geseponeerd onder de sepotcategorie ‘oud feit’. De zaak van verdachte is echter net zo oud. De advocaat heeft het hof gevraagd om het OM om die reden niet-ontvankelijk te verklaren en subsidiair hiermee rekening te houden in de strafmaat.
Sepot ‘oud feit;
Uit de uittreksels van de justitiële documentatie van de medeverdachten blijkt inderdaad dat hun zaken zijn geseponeerd onder de categorie ‘oud feit’.
Strijd met gelijkheidsbeginsel en beginsel zuiverheid van oogmerk
Het gerechtshof verklaart het OM inderdaad niet-ontvankelijk en motiveert dit als volgt:
“Verdachte wordt ervan verdacht dat hij op 23 februari 2013 samen met drie anderen een woninginbraak heeft gepleegd. Ter terechtzitting heeft verdachte bekend dat hij betrokken is geweest bij die woninginbraak. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat op 14 december 2015 de zaken van alle medeverdachten zijn geseponeerd en dat verdachte dus de enige is die is vervolgd voor de inbraak. Het hof is van oordeel dat op grond daarvan sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel, nu verdachte als enige van de vier verdachten is vervolgd. Niet heeft de advocaat-generaal kunnen motiveren waarom verdachte als enige is vervolgd en evenmin is gebleken van enige omstandigheid op grond waarvan onderscheid gemaakt dient te worden tussen onderhavige zaak en de zaken van de medeverdachten. Voorts, naar de advocaat-generaal heeft gezegd, zou vervolging van verdachte achterwege zijn gebleven, indien eerder bekend was geweest dat de zaken van medeverdachten waren geseponeerd. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de strafvervolging. Toepassing van artikel 9a Sr moet, ook al heeft verdachte voor het eerst in hoger beroep de hem ten laste gelegde feiten bekend, in dit geval wijken voor het hoger belang van het gelijkheidsbeginsel en het beginsel van zuiverheid van oogmerk.”