Teveel ruimte bieden aan slachtoffer voor spreekrecht is geen grond voor wraking

In de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam, 25 maart 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:1102 ging het om een slachtoffer dat – ondanks 3x ingrijpen van de advocaat van de verdachte – door de voorzitter van de rechtbank teveel spreekrecht werd gegeven.

Beoordelingskader

Naar vaste rechtspraak dient bij de beoordeling van een wrakingsverzoek voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees gerechtvaardigd is. Bij de beantwoording van de vraag of in een bepaald geval een gerechtvaardigde grond voor vrees voor partijdigheid van de rechter bestaat, is het standpunt van de klagende partij belangrijk, maar niet doorslaggevend. Beslissend is of de twijfel van de klagende partij aan de onpartijdigheid van de rechter of het gerecht, door objectieve factoren wordt gerechtvaardigd.

Voorts geldt dat het niet aan de wrakingskamer is een door de rechter gegeven beslissing inhoudelijk te toetsen. Wraking kan immers niet fungeren als rechtsmiddel tegen onwelgevallige of onjuiste beslissingen. De vrees voor vooringenomenheid kan indien het wrakingsverzoek zich richt op (de motivering van) een gegeven beslissing slechts objectief gerechtvaardigd zijn indien in het licht van de feiten en omstandigheden van het geval, de rechter een beslissing heeft genomen die zo onbegrijpelijk is dat daarvoor redelijkerwijs geen andere verklaring is te geven dan dat deze door vooringenomenheid is ingegeven.

Teveel ruimte spreekrecht geen reden voor wraking

In het onderhavige geval heeft – zo leidt het hof af uit hetgeen hiervoor is weergegeven – de voorzitter (tot drie keer toe) geen gehoor gegeven aan het verzoek van de raadsman om het spreekrecht van het slachtoffer te beperken tot de ten laste gelegde bedreiging. Die beslissing en de wijze waarop de voorzitter deze aan de raadsman kenbaar heeft gemaakt, wat daarvan ook zij, levert geen zwaarwegende aanwijzing op voor het oordeel dat de voorzitter vooringenomenheid jegens verzoeker en/of zijn raadsman koestert. Een mogelijk gebrek aan hoffelijkheid volstaat in dat verband niet. De (herhaalde) beslissing van de voorzitter, waaruit volgens de raadsman haar partijdigheid blijkt, is bovendien niet dermate onbegrijpelijk dat daaruit de gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid kan worden gedestilleerd. De wrakingskamer merkt in dit verband op dat de enkele omstandigheid dat aan een procespartij – in dit geval het slachtoffer – (te) veel ruimte is geboden in het kader van het spreekrecht, zonder nadere toelichting die niet is gegeven, niet met zich brengt dat verzoeker hierdoor is benadeeld. Nu overige feiten en omstandigheden die een uitzonderlijke omstandigheid in voornoemde zin opleveren, niet zijn gesteld noch zijn gebleken, moet de slotsom zijn dat niet is gebleken van feiten of omstandigheden waardoor de onpartijdigheid van de voorzitter schade lijdt. Het verzoek tot wraking van de voorzitter zal daarom worden afgewezen.

De feiten en omstandigheden die de raadsman aan het verzoek tot wraking van de jongste raadsheer ten grondslag heeft gelegd, zoals hiervoor onder 3.1 onder 2 weergegeven, leveren geen grond om te vrezen dat het de jongste raadsheer aan onpartijdigheid ontbreekt. Het verzoek tot wraking van de jongste raadsheer zal daarom eveneens worden afgewezen.

< Terug naar Wraking
Direct contact met een advocaat?
Meld gratis en vrijblijvend uw zaak aan.
Zaak aanmelden