Verzending dagvaarding naar Polen – minimaal 30 dagen voor zitting
In de zaak bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch, van 8 september 2010, ECLI:NL:GHSHE:2010:BO1539 ging het om de geldigheid van de betekening van een dagvaarding in Polen. De dagvaarding in eerste aanleg werd nietig verklaard nu op grond van het EU-rechtshulpverdrag de dagvaarding in ieder geval 30 dagen voor de zitting moet zijn uitgereikt. In casu was hier niet aan voldaan.
Het hof overweegt het navolgende.
De ten deze van toepassing zijnde bepalingen luidden voor zover van belang als volgt:
A.
Artikel 588, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering luidt:
“De uitreiking aan de geadresseerde van wie de woon- of verblijfplaats in het buitenland bekend is, geschiedt door toezending van de mededeling door het openbaar ministerie hetzij rechtstreeks, hetzij door tussenkomst van de bevoegde buitenlandse autoriteit of instantie en, voor zover een verdrag van toepassing is, met inachtneming van dat verdrag.”
B.
Artikel 7, derde lid, van het EU-rechtshulpverdrag luidt:
“Iedere Verdragsluitende Partij kan bij de ondertekening van dit Verdrag of bij de nederlegging van haar akte van bekrachtiging of van toetreding door een verklaring (..) verzoeken dat een dagvaarding bestemd voor een verdachte die zich op haar grondgebied bevindt, een bepaalde tijd voor de datum welke voor de verschijning is vastgesteld, aan haar autoriteiten wordt toegezonden. Deze termijn wordt in de bedoelde verklaring aangegeven en mag de 50 dagen niet overschrijden”
C.
Polen bekrachtigde het EU-rechtshulpverdrag met de volgende verklaring:
“Article 7, paragraph 3, The transmission of the summons can be refused if less than 30 days remain before the date of appearance”.
D.
Artikel 1, eerst lid van de EU-rechtshulpovereenkomst luidt:
“Deze overeenkomst strekt tot het aanvullen en het vergemakkelijken van de toepassing, tussen de lidstaten van de Europese Unie van het Europees Verdrag van 20 april 1959 aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken, hierna te noemen het Europese rechtshulpverdrag.”
E.
Artikel 5, eerste lid van de EU-rechtshulpovereenkomst luidt:
“Elke lidstaat zendt aan de personen die zich op het grondgebied van een andere lidstaat bevinden, voor hen bestemde gerechtelijke stukken rechtstreeks over de post toe.”
In de onderhavige zaak is van verdachte een adres in Polen bekend en de vraag is op welke wijze en met inachtneming van welke termijn een dagvaarding aan de verdachte moet worden uitgereikt.
Uit vorenstaande bepalingen (A t/m E) in onderling verband en samenhang bezien leidt het hof af dat kan worden volstaan met toezending van de dagvaarding aan verdachte rechtstreeks over de post zoals bepaald in de EU-rechtshulpovereenkomst waarbij Polen partij is.
De termijn die daarbij in acht moet worden genomen wordt in die overeenkomst niet genoemd. Omdat die overeenkomst echter strekt tot het aanvullen en vergemakkelijken van de toepassing van het EU-rechtshulpverdrag, moet naar het oordeel van het hof ook in dit geval, de bij dat verdrag door Polen genoemde termijn van 30 dagen in acht worden genomen.
Deze uitleg strookt met het uitgangspunt van artikel 6 EVRM dat een verdachte het recht heeft om bij zijn berechting tegenwoordig te zijn. Dit impliceert dat de overheid de plicht heeft om zich daadwerkelijk in te spannen teneinde de verdachte te bereiken en in te lichten. In geval de betekening in het buitenland geschiedt dient daarbij naar het oordeel van het hof niet alleen de in art. 265 lid 1 en 413 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering genoemde termijn van 10 dagen in acht te worden genomen maar moet daarnaast tevens rekening gehouden worden met de overkomstduur van de gerechtelijke brief (in het geval van Polen 5 tot 10 dagen) en de tijd die redelijkerwijs moet worden aangenomen in verband met het regelen en ondernemen van de reis.
Het hof stelt met inachtneming van het vorenstaande het navolgende vast.
Uit de akte van uitreiking van de dagvaarding in hoger beroep voor de zitting van 25 augustus 2010 volgt dat deze op 7 juli 2010 aan de griffier van de rechtbank werd uitgereikt en tevens per gewone brief aan het van verdachte bekende adres in Polen is gezonden. De dagvaarding in hoger beroep is derhalve betekend met in achtneming van bovengenoemde termijn van 30 dagen.
Dit is anders met betrekking tot de dagvaarding in eerste aanleg. Deze dagvaarding voor de zitting van 7 mei 2009 werd – blijkens de aan de dagvaarding gehechte akte van uitreiking – eerst op 23 april 2009 naar het van verdachte bekende adres in Polen gezonden.
Hieruit volgt dat de betekening van de inleidende dagvaarding niet tijdig was en de politierechter het onderzoek ter terechtzitting had moeten schorsen.
Het hof is van oordeel dat – nu verdachte niet ter terechtzitting in hoger beroep is verschenen, de dagvaarding in hoger beroep niet aan haar in persoon is betekend en zich geen andere omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting aan de verdachte tevoren bekend was – toepassing dient te worden gegeven aan het bepaalde in artikel 422a, eerste en tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.
< Terug naar Betekening dagvaarding