Niet voldoen aan verplichtingen Bouwbesluit levert nog geen aanmerkelijke schuld op
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat het aan zijn schuld te wijten is dat het slachtoffer ten gevolge van koolmonoxidevergiftiging is overleden. Onder schuld als delictsbestanddeel wordt een min of meer grove of aanmerkelijke schuld verstaan. Of sprake is van dergelijke schuld in de zin van art. 307 Sr wordt bepaald door de manier waarop die schuld in de tenlastelegging nader is geconcretiseerd, en is voorts afhankelijk van hel geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarbij dient sprake te zijn van voldoende verwijtbaarheid. Uit de ernst van de gevolgen van de gedragingen kan niet reeds worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. Wel kan het zo zijn dat in situaties met mogelijkerwijs ernstige gevolgen een hogere graad van zorgvuldigheid verlangd wordt dan bij min of meer onschuldige gedragingen en situaties. Niet reeds elke onbedachtzaamheid, onvoorzichtigheid of nalatigheid – ook niet indien deze rampzalige gevolgen heeft gehad – leidt tot strafrechtelijke aansprakelijkheid. Daarvan kan slechts sprake zijn, indien de “ondergrens” van de aanmerkelijke onachtzaamheid en/of onvoorzichtigheid door het handelen of nalaten is overschreden.
De omstandigheid dat in afwijking van de bouwvergunning geen wand met een brandwerendheid van 60 minuten is tussen de betrokken panden, kan niet aan de verdachte worden toegerekend en de verdachte is wat dit betreft niet aanmerkelijk nalatig geweest.
De verdachte heeft niet voldaan aan de verplichtingen die op grond van het Bouwbesluit 2012 op hem als eigenaar van de panden rustten. Deze vaststelling is op zichzelf onvoldoende om te kunnen concluderen dat sprake is van strafrechtelijke schuld in de zin van art. 307 Sr. De betrokken panden zijn sinds 1985 niet meer verbouwd. Het niet voldoen aan de eisen met betrekking tot de weerstand tegen rookdoorgang van de scheidingen vindt zijn oorsprong in gebreken in de constructie van de scheidingswanden en de in het verleden gebruikte materialen. Deze gebreken hebben al moeten bestaan op het moment dat de verdachte de panden kocht. Er was geen sprake van een situatie waarin de verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat zijn panden niet voldeden aan de geldende eisen met betrekking tot de weerstand tegen rookdoorgang en dat hij daarom zich ervan had moeten vergewissen dat de panden voldeden aan die eisen. De conclusie is dat de verdachte weliswaar niet heeft voldaan aan de verplichtingen van het Bouwbesluit 2012 ten aanzien van de weerstand tegen rookdoorgang, maar deze nalatigheid is op zichzelf onvoldoende om te kunnen concluderen dat sprake is van aanmerkelijke schuld in de zin van art. 307 Sr. Daarom is het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen en wordt de verdachte vrijgesproken (Rechtbank Noord-Nederland, 25 juli 2017, NBSTRAF 2017/293).