Voorwaardelijk opzet

Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals bij mishandeling bijv. pijn of lichamelijk letsel – is aanwezig indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden.

> Standaardoverweging HR mbt voorwaardelijk opzet

Aanmerkelijke kans

Het zal moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk is te achten (vgl. HR 29 september 2009, LJN BI4736, NJ 2010/117 ). De aanmerkelijke kans mag niet afhankelijk worden gesteld van de aard van het gevolg.

De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard (vgl. HR 25 maart 2003, LJN AE9049, NJ 2003/552 ).

Zo is bij schietincidenten het enkele schieten niet voldoende, maar zal moeten komen vast te staan hoe en onder welke omstandigheden het wapen is afgegaan (HR 8 april 2003, NJ 2003, 554).

De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Er is geen grond de inhoud van het begrip ‘aanmerkelijke kans’ afhankelijk te stellen van de aard van het gevolg. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. (vgl. HR 25 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE9049, NJ 2003/552).

In de conclusie van de Advocaat-Generaal bij ECLI:NL:HR:2018:718 wordt de vraag opgeworpen of nadere algemene aanknopingspunten kunnen worden gegeven om te bepalen onder welke omstandigheden sprake is van een aanmerkelijke kans als hiervoor bedoeld. Daaromtrent merkt de Hoge Raad het volgende op.
“Onder ‘de naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans’ dient te worden verstaan de in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid. Met de thans gebruikelijke formulering van de maatstaf van de aanmerkelijke kans is geen wezenlijk andere of grotere mate van waarschijnlijkheid tot uitdrukking gebracht dan met de in oudere rechtspraak, zoals in HR 9 november 1954, NJ 1955/55, gebruikte formulering “de geenszins als denkbeeldig te verwaarlozen kans”.De Hoge Raad kan geen algemene regels geven over de exacte grootte van de kans die in het algemeen of voor een bepaald type delict minimaal vereist zou zijn, laat staan deze kans in een percentage uitdrukken.”

Aanvaarding

Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan een dergelijke kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).

De Hoge Raad stelt behoorlijke eisen aan de aanvaarding.
Zo oordeelde de Hoge Raad dat een jongen die een in de tram aangestoken rotje niet op tijd naar buiten gewerkt kreeg, niet de welbewuste kans op de koop heeft toegenomen dat iemand letsel zou bekomen (HR 15 februari 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR6569).

Bewustheid

De dader moet zich van het gevaar bewust zijn. Indien de verdachte niet bekend is met het gevaar, kan hij nooit de opzet hebben gehad op die gevolgen.

De verdachte dient dus wetenschap te hebben van de aanmerkelijke kans. Uit de enkele omstandigheid dat die wetenschap bij de verdachte aanwezig is dan wel bij hem moet worden verondersteld, kan niet zonder meer volgen dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg ook bewust heeft aanvaard, omdat in geval van die wetenschap ook sprake kan zijn van bewuste schuld. Van degene die weet heeft van de aanmerkelijke kans op het gevolg, maar die naar het oordeel van de rechter ervan is uitgegaan dat het gevolg niet zal intreden kan wel worden gezegd dat hij met (grove) onachtzaamheid heeft gehandeld, maar niet dat zijn opzet in voorwaardelijke vorm op dat gevolg gericht is geweest. Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van bewuste schuld dan wel van voorwaardelijk opzet zal, indien de verklaringen van de verdachte en/of bijvoorbeeld eventuele getuigenverklaringen geen inzicht geven omtrent hetgeen ten tijde van de gedraging in de verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht, van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard (HR 25 maart 2003, NJ 2003, 552, rov. 3.6). (Gerechtshof Den Haag, 1 maart 2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ2763 – SCHIPHOLBRAND)
Zo was er geen opzet in de situatie waarin een verdachte vol gas gaf om weg te rijden, ook al had hij zich niet vergewist waar aangeefster was. Hij had geen rekening hoeven te houden dat zij zich nog in de buurt van de auto zou bevinden (HR 23 december 20008, NJ 2009, 32).


Contra-indicaties voorwaardelijk opzet

Er kunnen contra-indicaties bestaan waaruit kan blijken dat de dader een bepaald gevolg juist niet heeft gewild. Een voorbeeld is de jongen die het in de tram aangestoken rotje niet snel genoeg de tram uit kreeg (HR 15 februari 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR6569), maar ook de Porsch-rijder die steeds weer keek voor hij zijn inhaalmanoeuvre verrichtte (HR 15 oktober 1996, NJ 1997, 199).

Het tevergeefs reanimeren van een slachtoffer hoeft echter niet af te doen aan het opzet (HR 19 juni 2007, NJ 2008, 169 en HR 29 september 2009, 2010, 117).

Direct contact met een advocaat?
Meld gratis en vrijblijvend uw zaak aan.
Zaak aanmelden