Wanneer is het vragen naar legitimatiebewijs toegestaan
Vooropgesteld wordt dat de politie op grond van artikel 8 van de Politiewet bevoegd is tot het vorderen van inzage van een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht van personen, voor zover dat redelijkerwijs noodzakelijk is voor de uitvoering van de politietaak.
In veel gevallen is het zo dat de politie zonder wettelijke grondslag de inzage van het identiteitsbewijs vorderen, waardoor een verdachte slachtoffer wordt van een willekeur overheidsoptreden. De advocaat kan dan het verweer voeren dat er is sprake van schending van het legaliteitsbeginsel, neergelegd in artikel 1 van het Wetboek van Strafvordering, nu niet is voldaan aan de materiële vereisten voor het vorderen van inzage, zodat sprake is van opsporing op een wijze die niet in de wet is voorzien. Het zonder wettelijke grondslag vorderen van het identiteitsbewijs levert een onherstelbaar vormverzuim op als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Gelet op het belang van het geschonden voorschrift, de ernst van het verzuim en het nadeel dat door de schending is veroorzaakt, dient uitsluiting van het bewijs als passende reactie te volgen. Het nadeel is namelijk dat de verdachte wordt aangetast in zijn persoonlijke levenssfeer en/of lichamelijke integriteit (bij fouillering).
Wet op de uitgebreide identificatieplicht waarbij art. 8 van de Politiewet
Bij de Wet op de uitgebreide Identificatieplicht (Stb. 2004, 300) is art. 8a Politiewet ingevoegd. Het eerste lid van dit artikel bepaalt dat een ambtenaar van de politie aangesteld voor de uitvoering van de politietaak bevoegd is tot het vorderen van inzage van een identiteitsbewijs als bedoeld in art. 1 van de Wet op de identificatieplicht van personen, voor zover dat redelijkerwijs noodzakelijk is voor de uitoefening van de politietaak. Hierover geeft de Memorie van Toelichting op deze wet aan dat bij de uitbreiding van de toen reeds bestaande identificatieplichten als uitgangspunt is gekozen dat de politie haar bevoegdheid slechts uitoefent voor zover dat redelijkerwijs voor de invulling van haar taak noodzakelijk is.
Deze politietaak bestaat uit de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde, de handhaving van de openbare orde en de verlening van hulp aan hen die dit behoeven. In het kader van de strafrechtelijke handhaving bestond voor de wetswijziging reeds de mogelijkheid om een verdachte die staande was gehouden of was aangehouden te vragen naar zijn identiteitsbewijs. Voor de handhaving van de openbare orde en de hulpverleningstaak had de politie toen geen bevoegdheid om naar de identiteit van burgers te vragen. Als voorbeeld van situaties waarin het verkrijgen van de identiteitsgegevens de hulpverleningstaak vergemakkelijkt, noemt de Nota naar aanleiding van het verslag een ongeluk, waar burgers getuige van zijn geweest. Een ander voorbeeld dat wordt genoemd, is het verkrijgen van de identiteitsgegevens van een persoon die verward is. Als voorbeelden van situaties waarin voor de handhaving van de openbare orde de behoefte bestaat om een identiteitsbewijs te vragen noemt de Nota dreigende wanordelijkheden op straat, dreiging met terroristische aanslagen en oploopjes van omstanders die pogen een arrestatie te beletten.
Het gaat bij de handhaving van de openbare orde dus niet om een specifieke verdenking van een strafbaar feit, maar veel meer om het voorkomen van wanordelijkheden en criminaliteit.
Volgens de Nota naar aanleiding van het Verslag moet worden tegengegaan dat personen het idee hebben dat door het optreden in anonieme groepen aansprakelijkheid voor het veroorzaken van overlast kan worden ontlopen.
Op kritische vragen vanuit de Kamer over het begrip “voor zover dat redelijkerwijs noodzakelijk is voor de uitoefening van de politietaak” heeft de minister van Justitie geantwoord dat voorop staat dat de politie niet zonder concrete aanleiding willekeurig om inzage van een identiteitsbewijs mag vragen, maar daarvoor een geldige reden gebaseerd op een van de onderdelen van haar taak moet hebben. Deze concrete aanleiding behoeft niet te bestaan in de verdenking van een strafbaar feit. Op de vraag of de politie bij preventief fouilleren op wapens ook mag vragen om een identiteitsbewijs, antwoordde de Minister dat de taakuitoefening fouilleren op een wapen niet inhoudt dat men moet weten wie men voor zich heeft en dat als er geen wapen wordt aangetroffen, een redelijke uitvoering van de taak niet meebrengt dat er naar iemands identiteit wordt gevraagd. Voorts is op de vraag of in een situatie waarin de openbare orde wordt verstoord of dreigt te worden verstoord, in beginsel van alle personen die daarbij aanwezig zijn de inzage van het identiteitsbewijs kan worden gevorderd, bevestigend gereageerd, waarbij erop is gewezen dat het criterium blijft dat de vordering noodzakelijk moet zijn voor een redelijke taakuitoefening.”
(Bron: ECLI:NL:PHR:2018:984)
In een passage uit Kamerstukken II, 2003/04, 29 218, nr. 21, p. 25 valt de volgende opmerking te lezen:
“Minister Donner: (…) Het gaat om de taken die redelijkerwijs meebrengen dat men de identiteit van een persoon moet kunnen achterhalen. Anders dan bij strafbare feiten of om specifieke situaties, heeft de politie die bevoegdheid nu niet. Het gaat dus om een makkelijker functioneren van de politie. Dat makkelijker functioneren van de politie, juist bij het voorkomen van criminaliteit, het voorkomen van wanordelijkheden op straat en het handhaven van de openbare orde, draagt wel degelijk bij aan de veiligheid (…).”
De Aanwijzing uitbreiding identificatieplicht houdt voorts onder meer in (met weglating van voetnoten):
“De uitbreiding van de identificatieplicht beoogt een instrument te verschaffen om de handhaving en het toezicht door de overheid over de gehele linie te versterken door overheidsfunctionarissen te voorzien van een bevoegdheid om eenvoudig de identiteit vast te stellen van personen met wie zij in de uitoefening van hun taak in aanraking komen.
Met taak worden hier de politietaak (handhaving openbare orde, strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde, hulpverlening) en het uitoefenen van toezicht bedoeld. Daarmee beperkt de identificatieplicht zich niet tot verdachten, maar strekt deze zich ook uit tot getuigen, aangevers, melders, betrokkenen, veroordeelden, vreemdelingen, slachtoffers enzovoort.
Het is onvoldoende wanneer in het eventuele proces-verbaal slechts wordt aangegeven dat de bevoegdheid tot het vorderen van een identiteitsbewijs plaatsvond op grond van één van de genoemde taken. In het proces-verbaal moeten de feiten en omstandigheden worden vermeld op basis waarvan de opsporingsambtenaar het noodzakelijk heeft geacht de inzage van een identiteitsbewijs te vorderen. In het proces-verbaal moet de concrete activiteit die aan de vordering tot inzage van het identiteitsdocument ten grondslag ligt, worden beschreven.
Situaties toepassing controlebevoegdheden
Tijdens de parlementaire behandeling van de Wet op de uitgebreide identificatieplicht is benadrukt dat de bevoegdheid van de ambtenaar van politie, zoals verwoord in het nieuwe artikel 8a van de Politiewet 1993 of artikel 5:16a Awb, alleen mag worden toegepast in het kader van een redelijke taakuitoefening.
De volgende, geenszins uitputtend bedoelde, opsomming noemt een aantal situaties waarin identiteitscontrole aangewezen kan zijn.
- een auto rijdt ‘s nachts rond op een industrieterrein;
- er vindt op straat of in een café een schietpartij plaats en het is relevant voor het onderzoek om de identiteit van (mogelijke) getuigen vast te stellen;
- in een groepje bekende dealers duikt een onbekende op;
- hangjongeren veroorzaken overlast in de openbare ruimte;
- er woedt een brand en de (mogelijke) brandstichter zou zich kunnen bevinden tussen de toegestroomde belangstellenden;
- bij evenementen zoals voetbalwedstrijden en demonstraties in geval van rellen of (dreigende) escalatie;
- bij onrust of dreigend geweld in uitgaansgebieden en/of openbare manifestaties waarbij gevaar van ordeverstoring aanwezig is;
- verkeersovertredingen;
- bij een kraakactie;
- iemand wil aangifte doen van een strafbaar feit;
- bij het opnemen van een getuigenverklaring in een strafzaak;
- een vergunninghouder wordt gecontroleerd en deze komt de vergunningsvoorwaarden niet na.”