Geen schadevergoedingsmaatregel wanneer dit alleen tot vervangende hechtenis zou leiden
De Hoge Raad heeft op 16 juni 2009 bepaald dat wanneer de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel slechts tot tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis zal leiden, de schadevergoedingsmaatregel niet opgelegd hoeft te worden (HR 16 januari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI1812):
“Ingevolge het tweede lid van art. 36f Sr kan de rechter de maatregel opleggen indien en voor zover de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht. De draagkracht van de verdachte speelt bij de bepaling van de hoogte van het bedrag geen rol. In geval van oplegging van de maatregel bepaalt de rechter de vervangende hechtenis (art. 36f, zesde lid, Sr). Niettemin kan het gebrek aan draagkracht onder omstandigheden voor de rechter reden zijn ervan af te zien de schadevergoedingsmaatregel op te leggen (vgl. HR 19 juni 2006, LJN AZ8788, NJ 2007, 359). Slechts in uitzonderlijke gevallen kan daarvan sprake zijn. Daarbij kan in het bijzonder worden gedacht aan gevallen waarin op voorhand vast staat dat het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel slechts zal leiden tot het in de toekomst tenuitvoerleggen van vervangende hechtenis. De rechter behoeft daarom slechts dan in het bijzonder de redenen op te geven waarom van een daaromtrent ingenomen standpunt wordt afgeweken indien dat standpunt voldoende onderbouwd dat uitzonderlijk karakter van het geval duidelijk maakt.
Literatuur en jurisprudentie
In de literatuur wordt de opvatting dat de draagkracht geen rol speelt onderschreven. Uit HR 23 december 2008, NJ 2009, 35 volgt dat indien de schadevergoedingsmaatregel is opgelegd maar de verdachte niet betaalt de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis niet meer achterwege kan blijven vanwege betalingsonmacht
Fokkens schrijft: “De draagkracht van de verdachte speelt geen rol bij het bepalen van de hoogte van de schadevergoedingsmaatregel. Dit zou zich immers niet verdragen met het reparatoire karakter van de maatregel. De rechter hoeft dan ook niet te beslissen op een verweer waarin vanwege onvoldoende draagkracht van de verdachte om matiging van het te betalen bedrag is verzocht (HR 20 juni 2000, NJ 2000, 634). Wel kan het ontbreken van draagkracht onder omstandigheden een reden zijn af te zien van oplegging van de maatregel (HR 19 juni 2007, NJ 2007, 359).
Langemeijer verwoordt hetzelfde standpunt, maar voegt daar nog iets aan toe: “Met annotator De Hullu meen ik dat dit niet uitsluit dat de verdachte in uitzonderlijke gevallen een beroep kan doen op de civielrechtelijke matigingsbevoegdheid van de rechter. Het lijkt wenselijk dat een wettelijke regeling wordt gevonden die in de fase van de tenuitvoerlegging door de rechter laat beoordelen of er grond is voor de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis.”(Langemeijer, Het slachtoffer en het strafproces, Kluwer, 2004, p. 88,)
En verder schrijft hij: “Een ontoereikende draagkracht is op zich zelf nog geen reden voor matiging van de schadevergoeding. De rechter, of dit nu de burgerlijke rechter is of de strafrechter, stelt in de onderlinge rechtsbetrekking tussen de benadeelde partij en de dader vast dat dat op de dader een verplichting rust tot betaling van een bepaald bedrag. Hoe de dader aan het geld komt om aan zijn verplichting tot betaling te voldoen is zijn probleem. Slechts daar waar een toewijzend vonnis maatschappelijk niet meer begrepen zou worden, komt een matiging in aanmerking.” (Langemeijer, a.w., p. 120)
Matiging is ingevolge artikel 6.109 BW aangewezen wanneer het toekennen van de volledige schadevergoeding onder de gegeven omstandigheden, waaronder de aard van de aansprakelijkheid, de tussen partijen bestaande rechtsverhouding en hun beider draagkracht, tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen zou leiden.(5) De Hullu zegt hierover: ” Deze bepaling drukt grote terughoudendheid uit en lijkt in de eerste plaats bedoeld van belang bij een risicoaansprakelijkheid met weinig schuld (vgl. Asser-Hartkamp 4-I, p.433-439).”
Wetsgeschiedenis
In de nadere Memorie van Toelichting aan de Eerste Kamer bij het wetsvoorstel tot invoering van de schadevergoedingsmaatregel staat vermeld: “Het antwoord op de vraag (…) of de rechter de schadevergoedingsmaatregel mag matigen op grond van draagkracht van de dader, luidt ontkennend. De maatregel is namelijk gericht op herstel van de rechtmatige toestand.”(Kamerstukken I, 1992- 1993, 21 345, nr. 36b, p.2). Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel in de Eerste Kamer heeft de Minister van Justitie nog opgemerkt: “Tot slot kom ik op de draagkracht van de dader. Uit dat oogpunt kan geen sprake zijn van matiging van de schadevergoeding, want de geleden schade is nu eenmaal geleden schade. Wij streven naar een herstel van de toestand die er was voordat de onrechtmatigheid intrad, om het zo maar eens te formuleren. Daarbij past absoluut geen matiging.” (Handelingen I, 1992- 1993, p. 11- 452).
Criterium: betalingsonmacht nu en in de toekomst
Het probleem van betalingsonmacht nu en in de toekomst is niet te ondervangen door ervan uit te gaan dat de bij de maatregel vastgestelde vervangende hechtenis niet behoeft te worden geëxecuteerd. De Hoge Raad besliste in dit verband aldus: ” Ingevolge artikel 573, derde lid, Sv wordt de vervangende hechtenis, na voorafgaande schriftelijke waarschuwing, ten uitvoer gelegd indien volledig verhaal onmogelijk is gebleken of indien het met de tenuitvoerlegging belaste openbaar ministerie van het nemen van verhaal afziet. Noch die bepaling, noch enige andere rechtsregel biedt grond voor het oordeel van het Hof dat de vervangende hechtenis niet wordt geëxecuteerd ‘wanneer een verdachte onmachtig is te betalen’.”(8) In zijn conclusie bij dit arrest schrijft Knigge: “Op een verweer dat iedere draagkracht ook in de toekomst ontbreekt, zal de rechter niet voorbij mogen gaan.”
< Terug naar Schadevergoedingsmaatregel