Levenslang opgelegd voor dubbele medicijnmoord
De rechtbank heeft zich gebogen over de vraag of het opleggen van een levenslange gevangenisstraf in strijd is met artikel 3 van het Europees Verdrag inzake de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
(Rb Amsterdam, 14 januari 2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:132).
Uit de recente jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM 9 juli 2013, 66069/09, Vinter) is af te leiden dat de levenslange gevangenisstraf in strijd kan komen met artikel 3 EVRM als niet reeds op het moment van oplegging van die straf sprake is van een ‘prospect of release’ dan wel een ‘possibility of review’. Een systeem van ‘review’ zoals dat in andere landen bestaat, kent Nederland niet. In Nederland kan een veroordeelde op grond van de Gratiewet een gratieverzoek indienen. Gratie kan worden verleend indien met de tenuitvoerlegging van de straf in redelijkheid geen met de strafrechtstoepassing na te streven doel wordt gediend. In zijn arrest van 16 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BF3741) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de gratiewetgeving zowel de jure als de facto mogelijkheden biedt om de straf te bekorten. De Hoge Raad heeft zich ná de Vinter-jurisprudentie nog niet over de levenslange gevangenisstraf kunnen uitlaten.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het ontbreken van een dergelijk systeem van ‘review’ in Nederland in de onderhavige zaak aan oplegging van de levenslange gevangenisstraf in de weg moet staan. Daarbij dient de rechtbank de rechten van verdachte af te wegen tegen de belangen van de maatschappij.
De rechtbank ziet zich in de onderhavige zaak geconfronteerd met gruwelijke feiten en een verdachte die, zich op zijn zwijgrecht beroepend, geen blijk heeft gegeven van enig inzicht in zijn daden. De over verdachte opgemaakte rapportage doet vrezen voor de toekomst. Alles overwegend acht de rechtbank het onverantwoord om op dit moment te oordelen dat verdachte na ommekomst van een tijdelijke gevangenisstraf weer op vrije voeten zal komen. Het risico dat verdachte na het uitzitten van de tijdelijke gevangenisstraf nog steeds een groot gevaar voor de maatschappij vormt, is daarvoor simpelweg te groot.
In zoverre is de afweging tussen een (maximale) tijdelijke gevangenisstraf en een levenslange gevangenisstraf waarbij na ommekomst van een bepaalde periode een toetsingsmoment zou bestaan, niet zuiver. In geval van een toetsingsmoment zou er immers een herbeoordeling plaatsvinden, waarbij onder meer het recidiverisico zou worden betrokken. Een onaanvaardbaar recidiverisico zou ertoe kunnen leiden dat de levenslange gevangenisstraf daadwerkelijk zou moeten worden uitgezeten.
Alles overwegend is de rechtbank van oordeel dat, ook al zou een systeem van periodieke toetsing omtrent de voortduring van de straf na ommekomst van een bepaalde periode zeer wenselijk zijn, het ontbreken hiervan – de formele mogelijkheden van de gratiewetgeving daargelaten – niet maakt dat in deze zaak de levenslange gevangenisstraf niet kan worden opgelegd.