Sepot wegens dubbele registratie strafzaak; geen schending vertrouwensbeginsel
Het OM had een strafzaak geseponeerd, vanwege een dubbele registratie in het systeem. Het openbaar ministerie had op 25 september 2012 een brief met een kennisgeving van niet verdere vervolging doen uitgaan aan verdachte. Deze kennisgeving betrof een administratieve fout. De zaak was ingevoerd in twee administratieve computersystemen en moest administratief uitgeboekt worden uit het GSP-systeem omdat verdachte vervolgd werd en de zaak dan in het computersysteem Compas ingeschreven moet worden. Om die reden was de zaak in GSP administratief geseponeerd. Deze sepotbeslissing had niet verzonden moeten worden aan verdachte en het openbaar ministerie is daarvoor excuses verschuldigd.
Het hof oordeelde dat de verdachte aan de bewuste kennisgeving niet het gerechtvaardigd vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat zij niet verder zou worden vervolgd. Het Hof heeft bij zijn oordeel in aanmerking genomen
(i) de ernst van de zaak en
(ii) de omstandigheid dat verdachte kort na de ontvangst van die beslissing in het kader van deze strafzaak gevoerde gesprekken met een psychiater, een psycholoog en de reclassering uitgebreid gesproken heeft over de strafzaak en de adviezen van deze deskundigen ten aanzien van de strafrechtelijke afdoening van deze zaak.
De Hoge Raad laat dit oordeel van het hof in zijn uitspraak van HR 6 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:2982.
Beoordelingskader vertrouwensbeginsel
Voor niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging op de grond dat die vervolging in strijd is met beginselen van een goede procesorde is slechts plaats in uitzonderlijke gevallen. Daarbij valt te denken aan die gevallen waarin door het optreden van het openbaar ministerie doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan, alsmede aan het geval dat bij de verdachte op grond van door het openbaar ministerie gedane, of aan deze toe te rekenen, toezeggingen de gerechtvaardigde verwachting is gewekt dat hij niet zal worden vervolgd. Het handelen of nalaten van een niet voor het strafvervolgingsbeleid verantwoordelijk overheidsorgaan raakt in het algemeen niet het recht van het openbaar ministerie om tot strafvervolging over te gaan.
Verweer advocaat
De advocaat voerde namens de verdachte het volgende verweer:
“Vandaag staan wij voor de vraag of het Openbaar Ministerie terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Het antwoord hierop kan niet anders dan ‘ja’ luiden. U kent de vaste rechtspraak van de Hoge Raad; er is plaats voor niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie als het Openbaar Ministerie tot vervolging overgaat, terwijl bij de verdachte op grond van door het Openbaar Ministerie gedane – of aan deze toe te rekenen – toezeggingen, de gerechtvaardigde verwachting is gewekt dat hij of zij niet zal worden vervolgd. Een dergelijke gerechtvaardigde verwachting staat slechts dan niet aan vervolging in de weg, indien nieuwe feiten of omstandigheden aan het licht komen die een herroeping van de sepotbeslissing rechtvaardigen. Ik voeg daar nog aan toe dat vervolging ook plaats kan vinden als het Gerechtshof na een artikel 12-procedure besluit dat het Openbaar Ministerie alsnog tot vervolging over moet gaan.
Vastgesteld kan worden dat van de door de Hoge Raad genoemde uitzondering op de hoofdregel geen sprake kan zijn. Er is geen sprake van nieuwe feiten of omstandigheden, laat staan van feiten of omstandigheden die een herroeping van de sepotbeslissing rechtvaardigen. Er heeft ook geen artikel 12-procedure plaatsgevonden, dus van deze uitzondering is eveneens geen sprake.
Dan blijft over de hoofdregel en aldus de vraag of bij cliënte door gedane toezeggingen de
gerechtvaardigde verwachting is gewekt dat zij niet zal worden vervolgd. De sepotbeslissing is helder; de officier van justitie heeft besloten cliënte niet verder te vervolgen. Dat de sepotbeslissing op een misslag berustte, zoals de officier van justitie in het schriftuur heeft uitgelegd, zal zo zijn, maar dat doet niets af aan de verwachtingen die door deze beslissing bij cliënte zijn gewekt. Zij heeft alleen de sepotbeslissing ontvangen en niet de achterliggende gedachte daarvan. Cliënte ging er, na ontvangst van deze beslissing, van uit dat zij niet vervolgd zou worden. Deze sepotbeslissing kwam voor haar ook niet als een verrassing. Uit het dossier blijkt overduidelijk dat cliënte niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor het incident, zij wist niet wat zij deed, zij handelde in een psychose. Ze hoorde stemmen in haar hoofd dat ze [slachtoffer] en haarzelf moest doden. Dat het Openbaar Ministerie niet tot vervolging wenste over te gaan, leek cliënte en haar raadsman dan ook niet meer dan logisch.
De sepotbeslissing kan zeker niet als een voor cliënte evidente misslag worden bestempeld. Voor cliënte was de sepotbeslissing een evident juiste beslissing.
Het Openbaar Ministerie heeft in het schriftuur ook aangevoerd dat het belang van het slachtoffer eveneens moet worden meegewogen. Natuurlijk, bij het nemen van een vervolgingsbeslissing moet dit belang worden meegenomen. Het gaat hier echter niet om de vraag of cliënte vervolgd had moeten worden. Het gaat om de vraag of cliënte naar aanleiding van de sepotbeslissing de gerechtvaardigde verwachting mocht hebben dat zij niet vervolgd zou worden. Ik vind in de jurisprudentie niet terug dat het belang van het slachtoffer een belang is waar in het kader van een beroep op het vertrouwensbeginsel rekening mee moet worden gehouden. De belangen van het slachtoffer, hoe zwaar die belangen ook wegen, doen niet ter zake als getoetst moet worden of cliënte de gerechtvaardigde verwachting mocht hebben dat zij niet vervolgd zou worden. Ook de vraag of het slachtoffer de mogelijkheid heeft gehad om tegen de sepotbeslissing te ageren, doet niet ter zake. Het gaat om de verwachtingen die bij cliënte zijn gewekt en of die verwachtingen gerechtvaardigd zijn. Met een overduidelijke sepotbeslissing die geen ruimte voor twijfel over laat, moet geconcludeerd worden dat de verwachting van cliënte dat zij niet vervolgd zou worden, gerechtvaardigd was.
Gelet op het voorgaande, kan ik niet anders dan concluderen dat de uitspraak van de politierechter op juiste gronden is genomen en dat het Openbaar Ministerie terecht niet-ontvankelijk is verklaard.”
Overwegingen gerechtshof
Het gerechtshof weest helaas het beroep op het vertrouwensbeginsel af met de volgende overweging:
“Het hof is gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad van oordeel dat een justitiabele na ontvangst van een sepotbeslissing in een zaak als de onderhavige er niet per definitie op mag vertrouwen dat het niet meer tot een vervolging zal komen, nu sprake zou kunnen zijn van een administratieve fout. Niet alleen is daarbij van belang de ernst van de zaak maar tevens dat verdachte tijdens de kort na ontvangst van die beslissing in het kader van deze strafzaak gevoerde gesprekken met een psychiater, een psycholoog en de reclassering uitgebreid gesproken heeft over de strafzaak en de adviezen van deze deskundige ten aanzien van de strafrechtelijke afdoening van deze zaak. Het had ook daarom op de weg van verdachte gelegen bij het openbaar ministerie navraag te doen. Het hof is gelet op het voorgaande van oordeel dat verdachte aan deze sepotbeslissing geen rechtens te honoreren verwachting kon ontlenen dat zij niet verder vervolgd zou worden en verklaart het openbaar ministerie daarom ontvankelijk in de strafvervolging.”
Hoge Raad: geen schending vertrouwensbeginsel
De Hoge Raad liet deze beslissing van het gerechtshof in stand.
“Het Hof heeft geoordeeld dat de verdachte aan de inhoud van de door de Officier van Justitie op 25 september 2012 aan de verdachte verstuurde “kennisgeving sepot” in dit geval niet het gerechtvaardigd vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat zij ter zake van “bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht” niet verder zou worden vervolgd. Daarbij heeft het Hof tegen de achtergrond van de hiervoor in 2.2.3
vermelde feiten en omstandigheden in aanmerking genomen de ernst van de zaak alsmede de omstandigheid dat de verdachte kort na ontvangst van genoemde kennisgeving in het kader van de onderhavige strafzaak uitgebreid heeft gesproken met een psychiater, een psycholoog en de reclassering over de strafzaak en over de strafrechtelijke afdoening daarvan.
Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is ook niet onbegrijpelijk en is toereikend gemotiveerd.”