Kinderen horen niet in de politiecel
Kinderen en jongeren tot 18 jaar horen niet achter slot en grendel. Dit mag slechts als een uiterste maatregel gelden, zo volgt uit artikel 37 van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) en aanverwante internationale regels en richtlijnen. Uit het IVRK en General Comment 10 volgt bovendien dat er voldoende alternatieven beschikbaar moeten zijn, zoals begeleiding en toezicht, om er voor te zorgen dat vrijheidsbeneming een laatste middel is en het gebruik van voorarrest te verminderen. Voorts dienen op grond van artikel 3 lid 1 van het IVRK de belangen van het kind, zoals die onder andere voortvloeien uit artikel 37, de eerste overweging te zijn bij iedere maatregel of beslissing. Ook dient bij iedere beslissing of actie systematisch afgewogen te worden wat de gevolgen daarvan zijn voor de rechten en belangen van het kind. Dit geldt ook voor kinderen binnen het strafrecht en waar het gaat om de vraag of een inverzekeringstelling nodig is.
.Op grond hiervan mag verwacht worden dat inverzekeringstelling alleen wordt toegepast als het niet anders kan, dat bij iedere beslissing over inverzekeringstelling gemotiveerd wordt waarom een kind na het politieverhoor langer vastgehouden moet worden, waarom alternatieve maatregelen niet voldoen en waarom de belangen van het onderzoek in dat geval prevaleren boven de belangen van het kind.
Dit volgt ook uit:
- EHRM 19 januari 2012, Korneykova tegen Oekraine: Pre-trial detention of minors should be used only as a measure of last resort and for the shortest possible period ( zo ook art 37 IVRK)
- Pre trial detention cannot be used to anticipate a custodial sentence (EHRM 27 augustus 1992, Tomasi tegen Frankrijk)
- The use of alternatives must be carefully structured to reduce the use of pre-trial detention of minors , rather than widening the net ( VN Kinderrechtencomité, General Comment, no 10, par 80 bij art 37b IVRK).
Alternatieven voor politiecel
Op grond van het IVRK mag telkens verwacht worden dat wordt afgewogen of een inverzekeringstelling noodzakelijk is en zo ja, of die niet thuis kan worden ondergaan. Dit geldt voor ieder kind en in elke zaak. Te meer nu de minderjarige verdachte doorgaans, en in ieder geval in deze zaak, in een regulier cellencomplex terecht komt waar geen kindvriendelijke cel is.
De belangen vande minderjarige verdachte moet steeds worden afgewogen tegen de onderzoeksbelangen (vaak genoemd: het nogmaals horen van de verdachte).
Van belang is dat de officier hierbij ook steeds alternatieven voor de inverzekeringstelling en/of overnachting in het cellencomplex afweegt.
Vanuit het IVRK wordt het opsluiten van kinderen immers als een ultimum remedium beschouwd en aangedrongen op alternatieven voor opsluiten. De wet biedt daar ook mogelijkheden voor.
- Zo bepaalt artikel 493 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering dat de inverzekeringstelling op ‘elke andere plaats’ kan worden uitgevoerd en daarmee dus ook thuis.
- Voorts kan een verdachte heengezonden worden met de mededeling zich de volgende dag weer te melden op het bureau.
Het kan zijn dat de persoonlijke omstandigheden van een minderjarige verdachte zich tegen deze alternatieven verzetten, maar de afweging moet wel gemaakt worden.
Belang van het onderzoek te ruim
Voor zover de afweging wel heeft plaatsgevonden, verdient het de voorkeur dat deze afweging inzichtelijk wordt gemaakt, bijvoorbeeld door opname daarvan in het proces-verbaal inverzekeringstelling. Op die manier wordt voor alle betrokkenen inzichtelijk dat de afweging is gemaakt en waarom die tot deze beslissing leidde. Daarbij dienen concreet de belangen van de minderjarige verdachte afgewogen te worden tot de andere belangen, zoals die van het onderzoek of de maatschappij. De algemene grond voor een inverzekeringstelling “het belang van het onderzoek” is weliswaar wettelijk juist, maar veel te ruim en voldoet daarmee niet aan wat verwacht mag worden op grond van het IVRK: het geeft immers op geen enkele wijze inzicht in de vraag of en zo ja welke afweging is gemaakt ten aanzien van de rechten en belangen van de minderjarige. Als gekeken wordt naar de tekst en bedoeling van het IVRK dient een beslissing nader gespecificeerd en gemotiveerd te worden, waarbij expliciet de afweging wordt gemaakt tussen dat onderzoekbelang (en waar dat concreet uit bestaat) en de rechten en belangen van de minderjarige.
Relevante wet- en regelgeving
Verdrag inzake de Rechten van het Kind
Artikel 3 IVRK
1. Bij alle maatregelen betreffende kinderen, ongeacht of deze worden genomen door openbare of particuliere instellingen voor maatschappelijk welzijn of door rechterlijke instanties, bestuurlijke autoriteiten of wetgevende lichamen, vormen de belangen van het kind de eerste overweging.
2. De Staten die partij zijn, verbinden zich ertoe het kind te verzekeren van de bescherming en de zorg die nodig zijn voor zijn of haar welzijn, rekening houdend met de rechten en plichten van zijn of haar ouders, wettige voogden of anderen die wettelijk verantwoordelijk voor het kind zijn, en nemen hiertoe alle passende wettelijke en bestuurlijke maatregelen.
3. De Staten die partij zijn, waarborgen dat de instellingen, diensten en voorzieningen die verantwoordelijk zijn voor de zorg voor of de bescherming van kinderen voldoen aan de door de bevoegde autoriteiten vastgestelde normen, met name ten aanzien van de veiligheid, de gezondheid, het aantal personeelsleden en hun geschiktheid, alsmede bevoegd toezicht.
Artikel 37 IVRK
De Staten die partij zijn, waarborgen dat:
a. geen enkel kind wordt onderworpen aan foltering of aan een andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing. Doodstraf noch levenslange gevangenisstraf zonder de mogelijkheid van vrijlating wordt opgelegd voor strafbare feiten gepleegd door personen jonger dan achttien jaar;
b. geen enkel kind op onwettige of willekeurige wijze van zijn of haar vrijheid wordt beroofd. De aanhouding, inhechtenisneming of gevangenneming van een kind geschiedt overeenkomstig de wet en wordt slechts gehanteerd als uiterste maatregel en voor de kortst mogelijke passende duur;
c. ieder kind dat van zijn of haar vrijheid is beroofd, wordt behandeld met menselijkheid en met eerbied voor de waardigheid inherent aan de menselijke persoon, en zodanig dat rekening wordt gehouden met de behoeften van een persoon van zijn of haar leeftijd. Met name wordt ieder kind dat van zijn of haar vrijheid is beroofd, gescheiden van volwassenen tenzij het in het belang van het kind wordt geacht dit niet te doen, en heeft ieder kind het recht contact met zijn of haar familie te onderhouden door middel van correspondentie en bezoeken, behalve in uitzonderlijke omstandigheden;
d. ieder kind dat van zijn of haar vrijheid is beroofd het recht heeft onverwijld te beschikken over juridische en andere passende bijstand, alsmede het recht de wettigheid van zijn vrijheidsberoving te betwisten ten overstaan van een rechter of een andere bevoegde, onafhankelijke en onpartijdige autoriteit, en op een onverwijlde beslissing ten aanzien van dat beroep.
Artikel 40 IVRK
1. De Staten die partij zijn, erkennen het recht van ieder kind dat wordt verdacht van, vervolgd wegens of veroordeeld terzake van het begaan van een strafbaar feit, op een wijze van behandeling die geen afbreuk doet aan het gevoel van waardigheid en eigenwaarde van het kind, die de eerbied van het kind voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden van anderen vergroot, en waarbij rekening wordt gehouden met de leeftijd van het kind en van de aanvaarding door het kind van een opbouwende rol in de samenleving.
2. Hiertoe, en met inachtneming van de desbetreffende bepalingen van internationale akten, waarborgen de Staten die partij zijn met name dat:
a. geen enkel kind wordt verdacht van, vervolgd wegens of veroordeeld terzake van het begaan van een strafbaar feit op grond van enig handelen of nalaten dat niet volgens het nationale of internationale recht verboden was op het tijdstip van het handelen of nalaten;
b. ieder kind dat wordt verdacht van of vervolgd wegens het begaan van een strafbaar feit, ten minste de volgende garanties heeft: |
l – dat het voor onschuldig wordt gehouden tot zijn of haar schuld volgens de wet is bewezen;
ll – dat het onverwijld en rechtstreeks in kennis wordt gesteld van de tegen hem of haar ingebrachte beschuldigingen, indien van toepassing door tussenkomst van zijn of haar ouders of wettige voogd, en dat het juridische of andere passende bijstand krijgt in de voorbereiding en het voeren van zijn of haar verdediging;
lll – dat de aangelegenheid zonder vertraging wordt beslist door een bevoegde, onafhankelijke en onpartijdige autoriteit of rechterlijke instantie in een eerlijke behandeling overeenkomstig de wet, in aanwezigheid van een rechtskundige of anderszins deskundige raadsman of -vrouw, en, tenzij dit wordt geacht niet in het belang van het kind te zijn, met name gezien zijn of haar leeftijd of omstandigheden, in aanwezigheid van zijn of haar ouders of wettige voogden;
lV – dat het er niet toe wordt gedwongen een getuigenis af te leggen of schuld te bekennen; dat het getuigen à charge kan ondervragen of doen ondervragen en dat het de deelneming en ondervraging van getuigen à decharge op gelijke voorwaarden kan doen geschieden;
V – indien het schuldig wordt geacht aan het begaan van een strafbaar feit, dat dit oordeel en iedere maatregel die dientengevolge wordt opgelegd, opnieuw wordt beoordeeld door een hogere bevoegde, onafhankelijke en onpartijdige autoriteit of rechterlijke instantie overeenkomstig de wet;
Vl – dat het kind kosteloze bijstand krijgt van een tolk indien het de gebruikte taal niet verstaat of spreekt;
Vll – dat zijn of haar privéleven volledig wordt geëerbiedigd tijdens alle stadia van het proces.