Verkeerde persoon aangepakt; toch medeplegen opzet
Feitelijke dwaling mededaders bij uitvoering opdracht verdachte, error in persona. Opzet verdachte gericht op toetakelen van andere persoon dan beoogd slachtoffer? Daar gaat het om in HR 12 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:895 om. Door A was opdracht gegeven in iemand te mishandelen, maar uiteindelijk werd een ander mishandeld.
Hof heeft uit de door hem vastgestelde f&o afgeleid dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan een persoon die later A bleek te zijn. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd. Dat verdachte met zijn mededaders had afgesproken dat zij B kapot zouden slaan, doet hieraan niet af. Volgt verwerping.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts, voor zover hier van belang, het volgende overwogen:
“Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft overeenkomstig de overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitnota het navolgende betoogd – steeds kort en zakelijk weergegeven -:
(…)
IV. Uit niets blijkt dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de mishandeling van een ander dan [betrokkene 1] , noch dat zijn opzet verder zou reiken dan een eenvoudige mishandeling.
(…)
Beoordeling van het onder 6 meer subsidiair ten laste gelegde
(…) het hof gaat uit van de navolgende feiten en omstandigheden:
a. Op 23 januari 2013 doet [betrokkene 4] , samen met haar moeder, melding bij de politie van bedreiging/intimidatie door haar ex-vriend [verdachte] . [betrokkene 4] wenst geen aangifte te doen uit angst, maar wil wel dat de politie afweet van de problemen. [betrokkene 4] en haar moeder zijn erg bang voor [verdachte] . Er wordt een AOL (hof: afspraak op locatie) op hun huisadres gemaakt. Op maandag 28 januari 2013 vindt vanaf 15.30 uur een gesprek van ongeveer een uur plaats tussen [verbalisant] , inspecteur van politie Haaglanden en [verdachte] , die door hem op het politiebureau te Scheveningen is ontboden. [verdachte] wordt dringend verzocht zich te gedragen en de familie van [betrokkene 1] met rust te laten.
b. Nadat [verdachte] het politiebureau die middag heeft verlaten, heeft hij direct gebeld met het nummer 31-06- [001] , in gebruik bij de [betrokkene 3] . [betrokkene 3] heeft vervolgens [betrokkene 2] , woonachtig in Antwerpen, gevraagd of hij naar Den Haag wil komen. Er moest iemand hard worden geslagen. Het zou gaan om een man uit Scheveningen waarmee [betrokkene 3] een conflict had. [betrokkene 2] zou € 500,00 krijgen.
c. [betrokkene 5] , een kennis van [betrokkene 4] , verklaart dat [verdachte] hem heeft gevraagd of hij wist waar [betrokkene 4] was en of hij wist wat ze aan het doen was. Op 28 januari 2013 te 18.09 uur stuurt [betrokkene 5] een sms naar [verdachte] met de tekst: ” [verdachte] , ik weet dat [betrokkene 4] alleen naar der school en werk mag. Niet op stap niks en der telefoon en pc zijn afgepakt. Vriendinnetje van nik laat ook niks los. Gr [betrokkene 5] “. Op 28 en 29 januari 2013 worden nog vele sms’jes gewisseld tussen [verdachte] en [betrokkene 5] , waarbij [verdachte] telkens degene is die informatie wil over [betrokkene 4] . Op 29 januari 2013 stuurt [betrokkene 5] aan [verdachte] een sms met de tekst: ” [betrokkene 6] (hof: [betrokkene 6] ) zei dat [betrokkene 4] met soort van geheime politie heeft gepraat”. Blijkens diverse sms’jes van [verdachte] wil hij hier meer over weten. [betrokkene 5] verklaart voorts dat iedereen weet dat [betrokkene 6] en [betrokkene 4] en de rest van de familie de achterdeur gebruiken. De voordeur gebruikt nooit iemand.
d. Op 29 januari 2013 reist [betrokkene 2] van Antwerpen naar Den Haag, station Hollands Spoor. Hij heeft daar rond 16.00 uur met [betrokkene 3] afgesproken. [betrokkene 3] en [betrokkene 2] rijden met [betrokkene 7] mee naar Rotterdam, naar een horecagelegenheid, die Shisha Lounge of Tapas Bar wordt genoemd. Het was nog niet echt donker, maar de lantaarns waren wel aan. [betrokkene 3] en [betrokkene 7] gaan naar binnen bij deze horecagelegenheid, gelegen aan de Mauritsweg te Rotterdam. [betrokkene 2] wacht in de auto en na een seintje van [betrokkene 3] gaat hij ook naar binnen. [verdachte] komt binnen en gaat bij [betrokkene 3] , [betrokkene 7] en [betrokkene 2] aan tafel zitten. [verdachte] vertelt dat hij een relatie heeft gehad met ene [betrokkene 4] . De vader van die [betrokkene 4] wilde dit niet hebben. Die vader zou ook met de C.I.E. hebben gesproken. [verdachte] heeft op zijn smartphone een foto van de vader laten zien. Deze foto heeft hij van Facebook gehaald. [verdachte] zegt: “Deze man moeten jullie vanavond klappen geven”. [verdachte] zegt dat die man tussen tien en elf zijn hond gaat uitlaten. Hij zegt dat zodat [betrokkene 3] en [betrokkene 2] weten dat zij hem dan moeten slaan. [verdachte] heeft als verdachte bij de rechter-commissaris verklaard dat hij op 29 januari 2013 een sms’je van [betrokkene 5] kreeg. Hij had met iemand van de politie afgesproken uit de buurt van de familie van [betrokkene 1] te blijven. Hij kon daar dus niet naar toe. [verdachte] zegt dat de telefoons van [betrokkene 3] en [betrokkene 2] daar niet aanwezig mochten zijn. [betrokkene 3] heeft [verdachte] gezegd dat er wel iets tegenover moest staan. Er is niet gesproken over een bedrag, wel over compensatie. Er is met [verdachte] afgesproken dat zij elkaar later die avond weer zouden zien in de Shisha Lounge om te vertellen hoe het gegaan was. [verdachte] en [betrokkene 3] wilden face tot face praten en niet via de telefoon.
e. [betrokkene 3] en [betrokkene 2] gaan naar de woning van [betrokkene 3] in Den Haag. [betrokkene 2] ziet dat [betrokkene 3] schone kleren, 2 shirts, 2 broeken en schoenen, in een sporttas doet. [betrokkene 2] hoort dat [betrokkene 3] zegt dat hij ook extra kleding voor [betrokkene 2] heeft meegenomen. [betrokkene 3] en [betrokkene 2] zijn later die avond naar de directe omgeving van het pand [a-straat 1] te Scheveningen gegaan. Op een gegeven moment komt een man uit de tuindeur. [betrokkene 3] en [betrokkene 2] rennen op de man af. [betrokkene 3] loopt naar de man toe en vraagt hoe laat het is. [betrokkene 3] slaat de man en de man begint te bloeden.
f. Op 29 januari 2013, tussen 22.20 en 23.00 uur opent [slachtoffer] de tuindeur van het pand [a-straat 1] te Scheveningen (Scheveningen is gelegen binnen de gemeente Den Haag), welke direct op de stoep in de zijstraat uitkomt. Hij doet twee passen de deur uit en ziet meteen twee mannen zijn kant op komen lopen. Eén van de twee mannen vraagt hoe laat het is. [betrokkene 3] heeft verklaard degene te zijn die deze vraag heeft gesteld. [slachtoffer] kijkt op zijn horloge en wanneer hij weer opkijkt ziet hij dat dezelfde man die de tijd vroeg meteen uithaalt met een mes richting zijn hoofd. Hij wordt met het mes in zijn wang geraakt. [slachtoffer] ziet dat de andere man een halve meter achter de voorste man loopt. Van deze man krijgt hij een klap of trap tegen zijn hoofd. Deze achterste jongen heeft geprobeerd hem nog een paar klappen te geven en de jongen met het mes is hem met het mes te lijf blijven gaan. Nadat [slachtoffer] erin slaagt terug in de tuin te komen, rennen de jongens weg. De in bloed gezette afdruk van de rechterhandpalm van [betrokkene 2] is aangetroffen op de buitenzijde van de tuindeur van het perceel van de [a-straat 1] .
g. [betrokkene 7] verklaart dat hij die avond met [verdachte] naar de bioscoop was gegaan. In de bioscoop zei [verdachte] nog voor het einde van de film dat ze weg moesten, omdat hij een aanslag had laten plegen. Ze zijn toen naar de Shisha Lounge in Rotterdam gereden.
h. [betrokkene 3] en [betrokkene 2] zijn opnieuw naar de Shisha Lounge in Rotterdam gegaan. Daar ontmoeten zij [verdachte] . Ook [betrokkene 7] is in de Shisha Lounge aanwezig. [betrokkene 2] heeft bloed aan zijn hand. [betrokkene 3] heeft tegen [verdachte] gezegd “een vent ging bijdehand doen en was sterk”. [verdachte] heeft op enig moment tegen [betrokkene 7] gezegd dat “ze een beetje doorgedraafd waren, maar ja, het kon niet, meer teruggedraaid worden. Het moest een sneetje zijn, maar hun wilde het halve gezicht eraf hakken met een mes”. [betrokkene 3] en [betrokkene 2] verkleden zich in de Shisha Lounge en [betrokkene 3] gooit later die nacht zijn vuile kleding weg op het Centraal Station in Rotterdam.
(…)
Medeplegen
Op grond van de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat het initiatief voor de gebeurtenissen op 29 januari 2013 bij de tuindeur van de familie van [betrokkene 1] van [verdachte] is uitgegaan. De reden dat [verdachte] anderen inschakelt om naar de [a-straat] te gaan en zich daar niet zelf vertoont hangt wellicht samen met het op 28 januari 2013 met inspecteur [verbalisant] gevoerde gesprek. [verdachte] vertelt bij het eerste bezoek aan de Shisha Lounge in Rotterdam wie aangepakt moet worden, wat daarvoor de redenen zijn (de vader wil de relatie van [verdachte] met [betrokkene 4] niet en de vader en/of [betrokkene 4] praten met de CIE). Hij toont een foto en zegt dat het beoogde slachtoffer tussen 22:00 uur en 23:00 uur de hond uitlaat. Hij doet dit zodat [betrokkene 3] en [betrokkene 2] weten wanneer en op welke plaats zij jegens deze man geweld moeten gebruiken. Hij zegt dat de telefoons van [betrokkene 3] en [betrokkene 2] daar niet aanwezig mogen zijn. Hij belooft compensatie (geld) en spreekt af dat hij de anderen later die avond weer ontmoet in de Shisha Lounge in Rotterdam. Aldus presenteert hij een zeer concreet, gedetailleerd en praktisch plan dat ziet op het later die avond overeenkomstig dat plan gepleegde geweld. Bovendien maakt hij een afspraak om later te horen hoe het is afgelopen. Dit gesprek vindt later die avond daadwerkelijk plaats. [betrokkene 3] en [betrokkene 2] vertellen dan wat er is gebeurd en kleden zich om. Aldus is zodanig bewust en nauw samengewerkt door [verdachte] , [betrokkene 3] en [betrokkene 2] bij het plegen van dit feit dat zij naar het oordeel van het hof als medeplegers dienen te worden aangemerkt. Het hof acht de intellectuele bijdrage van [verdachte] van zodanig gewicht, dat de omstandigheid dat [verdachte] die bewuste avond niet in Scheveningen aanwezig is geweest niet aan een bewezenverklaring van medeplegen in de weg staat (HR 2.12.2014, NJ 2015/390).
Opzet
Gegeven de omstandigheden waaronder de mishandeling van [betrokkene 1] zou moeten plaatsvinden (in januari in het donker ’s avonds tussen 22:00 en 23:00 uur), de omstandigheid dat [verdachte] niet zelf ter plaatse is geweest om het beoogde slachtoffer te identificeren terwijl [betrokkene 3] en [betrokkene 2] het beoogde slachtoffer niet kennen, en de zeer beperkte gegevens die [verdachte] aan [betrokkene 3] en [betrokkene 2] verschaft over de uiterlijke kenmerken van het beoogde slachtoffer (in feite het tonen op zijn smartphone van een foto afkomstig van Facebook en het impliciete gegeven dat het gaat om een man qua leeftijd oud genoeg om vader van een dochter van ongeveer 20 jaar te zijn) is het hof van oordeel dat [verdachte] , [betrokkene 3] en [betrokkene 2] bewust de aanmerkelijke kans in het leven hebben geroepen dat vrijwel iedere niet piepjonge blanke man die zich in de nabijheid van de [a-straat 1] bevond slachtoffer zou kunnen worden van de mishandeling, dat zij zich hiervan bewust waren en dit hebben aanvaard. (HR 29.4.1997, NJ 1997, 654 en HR 14.10.2003, ECLI: NL:HR:2003:AJ1396).
Alleen [verdachte] en [betrokkene 3] verklaren dat [betrokkene 3] op enig moment in het gesprek op 29 januari 2013 heeft aangegeven [betrokkene 1] te kennen. Zij verklaren dit echter pas op een moment dat zij het hele dossier hebben kunnen bestuderen en de beperkingen niet meer van kracht waren. Daartegenover staat dat [betrokkene 6] op 17 juni 2014 tegenover de rechter-commissaris heeft verklaard dat zij weet wie [betrokkene 3] is, dat zij hem nooit sprak en dat hij naar haar weten niet bij haar thuis is geweest. En ook [betrokkene 1] heeft op 14 januari 2014 tegenover de rechter-commissaris verklaard dat hij [betrokkene 3] niet kent van naam of gezicht en dat deze ook nog nooit bij hem thuis is geweest. Het hof acht derhalve niet aannemelijk geworden dat identificatie van het beoogde slachtoffer door [betrokkene 3] voorzien was in het tussen [verdachte] , [betrokkene 3] en [betrokkene 2] besproken plan.
[betrokkene 2] verklaart over het geweld zoals dat is besproken in het gesprek in de Shisha Lounge: “Die man moest kapot. Die moest klappen krijgen. Er is niets gezegd over wapens. Hij (hof: [verdachte] ) heeft niets gezegd over steken. (…) Hij zei gewoon dat de man kapot geslagen moest worden”. Het hof leidt hieruit af wat betreft de aard van de geweldshandelingen in het eerste gesprek in de Shisha Lounge gesproken is over het kapot maken/kapot slaan/klappen krijgen van het slachtoffer. Naar het oordeel van het hof bestond er op dat moment bij [verdachte] , [betrokkene 3] en [betrokkene 2] in ieder geval in globale zin opzet op het gebruik van geweld jegens het slachtoffer.
Feitelijk is het slachtoffer door [betrokkene 3] onder meer gesneden met een mes of een scherp voorwerp in zijn gezicht en hals [betrokkene 2] heeft het slachtoffer hierna meermalen geslagen. Naar het oordeel van het hof heeft tussen het daadwerkelijk jegens [slachtoffer] uitgeoefende geweld en het geweld zoals gepland een zodanig verband bestaan dat het door het mes veroorzaakte zwaar lichamelijk letsel redelijkerwijs als gevolg van deze geweldsuitoefening niet alleen aan [betrokkene 3] , maar ook aan [verdachte] en [betrokkene 2] kan worden toegerekend (HR 20.2.2007, NJ 2007, 263). Het hof is derhalve van oordeel dat [verdachte] en [betrokkene 2] zich schuldig hebben gemaakt aan het medeplegen van zware mishandeling. In de zaak van [betrokkene 3] acht het hof bewezen dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag. [betrokkene 3] is immers degene geweest die het slachtoffer met een mes of scherp voorwerp in de hals en het gelaat heeft gesneden en aldus potentieel fataal letsel bij het slachtoffer heeft veroorzaakt.”
< Terug naar Opzet