Doorzoeking is daad van vervolging; stuiting verjaringstermijn
Een doorzoeking wordt beschouwd als een daad van vervolging, die de verjaringstermijn stuit. Een overzicht van jurisprudentie waarbij doorzoeking werd aangemerkt als daad van vervolging en een stuiting van de verjaringstermijn.
Rb Noord-Nederland, 4 september 2015, ECLI:NL:RBNNE:2015:4195
Op grond van artikel 70 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) vervalt het recht tot strafvordering in twaalf jaren voor de misdrijven waarop tijdelijke gevangenisstraf van meer dan drie jaren is gesteld. De termijn van verjaring vangt ingevolge artikel 71 Sr aan op de dag na die waarop het feit is gepleegd, met dien verstande dat bij valsheid de termijn aanvangt op de dag na die waarop gebruik is gemaakt van het voorwerp ten opzichte waarvan de valsheid gepleegd is. In artikel 72 Sr is bepaald dat elke daad van vervolging de verjaring stuit, ook ten aanzien van anderen dan de vervolgde. De rechtbank merkt de dag van de doorzoeking van verschillende panden, 30 januari 2013, aan als daad van vervolging, zodat vanaf dat moment de verjaring is gestuit. Dit brengt mee dat ten aanzien van de feiten die ten laste zijn gelegd onder 2, 3A, 4 en 6 (zijnde feiten waarop een gevangenisstraf van meer dan drie jaren is gesteld) sprake is van verjaring voor zover de tenlastelegging in deze feiten een periode bestrijkt van voor 30 januari 2001. In zoverre wordt de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging. Nu van de documenten die zijn opgenomen in het onder 4B1 ten laste gelegde niet eerder gebruik kan zijn gemaakt dan op zijn vroegst in 2011 is, gelet op het bepaalde in artikel 71 aanhef en onder 2 Sr, bij dat feit geen sprake van verjaring.
< Terug naar Verjaring