EHRM Geisterfer vs Nederland: 12 jaarsgrond in hoger beroep na eerdere schorsing voorlopige hechtenis

Een herleving van het voorarrest wegens het bestaan van een geschokte rechtsorde moet worden gestaafd aan de hand van concrete feiten en omstandigheden waaruit de maatschappelijke onrust zou blijken. Dat is de kern van de uitspraak EHRM 9 december 2014 , appl.no. 15911/08 (Geisterfer vs Nederland).

De toepassing van de voorlopige hechtenis in deze zaak was gebaseerd op een combinatie van de twaalfjaarsgrond, de recidivegrond en de onderzoeksgrond. Weliswaar werd de voorlopige hechtenis na drie maanden onder voorwaarden geschorst omdat het onderzoek ter terechtzitting was uitgesteld in verband met de medische conditie van de medeverdachte, maar de raadkamer gaf wel aan dat de gronden voor de voorlopige hechtenis nog altijd aanwezig waren. De raadkamer bepaalde eveneens dat het anticipatiegebod geen aanleiding gaf tot opheffing. Dit oordeel werd nadien tweemaal herhaald: in reactie op een verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis vier maanden later en in reactie op ditzelfde verzoek gedaan ter terechtzitting. Vervolgens de klager opnieuw in voorlopige hechtenis werd genomen. Het feit dat zich geen verstoring van de openbare orde had voorgedaan in de maanden dat de klager zich op vrije voeten bevond, werd door raadkamer en rechtbank niet gezien als argument voor een ander oordeel over het voortbestaan van de twaalfjaarsgrond. Het EHRM herhaalt dat sociale onrust, ontstaan door strafbare feiten van een bijzondere ernst, in uitzonderlijke gevallen tijdelijk voorarrest kan rechtvaardigen. Deze grond kan alleen worden ingezet op basis van feiten die leiden tot het oordeel dat invrijheidstelling daadwerkelijk sociale onrust zal veroorzaken. Daarnaast is het voortzetten van het voorarrest alleen legitiem als het risico van een verstoring van de openbare orde aanwezig blijft. De noodzaak om het voorarrest voort te zetten kan dus niet alleen worden beoordeeld op het abstracte niveau van de ernst van de feiten. Dit is waarop de zaak Geisterfer vs Nederland strandt: het EHRM concludeert dat de rechtbank aan de ernst van de feiten zodanig gewicht heeft toegekend bij de toepassing van de voorlopige hechtenis dat andere omstandigheden niet werden meegewogen. Bij het afwijzen van de verzoeken tot opheffing werd alleen aandacht besteed aan de ernst van de feiten en het belang van het OM bij voorlopige hechtenis; of de openbare orde in gevaar was, dan wel of er een andere reden was waarom vrijheidsbeneming moest plaatsvinden, is niet aan de orde geweest

< Terug naar Voorarrest
Direct contact met een advocaat?
Meld gratis en vrijblijvend uw zaak aan.
Zaak aanmelden