Geen schending vertrouwensbeginsel bij bericht in media van geen verdere vervolging
In de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 5 maart 2012, ECLI:NL:RBUTR:2012:BV8310 ging het om berichten in de media van een politiefunctionaris dat de verdachte niet vervolgd zou gaan worden. De advocaat vraagt om die reden om het OM-niet-ontvankelijk te verklaren, maar de rechtbank verwerpt dit verweer omdat het geen officieel sepotbericht is geweest.
De rechtbank stelt voorop dat de rechtspraak van de Hoge Raad het beeld oproept dat schending van het vertrouwensbeginsel slechts in uitzonderlijke gevallen kan leiden tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie. Er moet dan kort gezegd sprake zijn van een strafrechtelijke vervolging ondanks een ondubbelzinnige toezegging, in beginsel van een voor de vervolging verantwoordelijk overheidsorgaan, dat een verdachte niet zal worden vervolgd of van een gedraging waarin zo’n toezegging in redelijkheid geacht kan worden besloten te liggen. Het handelen of nalaten van een niet voor het strafvervolgingsbeleid verantwoordelijk overheidsorgaan raakt derhalve in het algemeen niet het recht van het Openbaar Ministerie om tot strafvervolging over te gaan. Als regel heeft dan ook te gelden dat aan door een opsporingsambtenaar (onbevoegd) gedane sepotmededelingen ter zake van misdrijven niet het gerechtvaardigd vertrouwen kan worden ontleend dat het Openbaar Ministerie niet tot vervolging zal overgaan. Bijzondere omstandigheden kunnen meebrengen dat op de hiervoor genoemde regel een uitzondering wordt gemaakt, zodat een door een opsporingsambtenaar gedane (sepot)mededeling het Openbaar Ministerie kan binden. Hierbij spelen de omstandigheden van het geval en de aard van het desbetreffende feit een belangrijke rol.
In deze zaak is sprake van een aanrijding met zwaar lichamelijk letsel als gevolg. Een woordvoerster van de politie heeft een dag na deze aanrijding in een radio-uitzending gezegd dat de bestuurder “zoals het er nu naar uit ziet niet verder vervolgd zal worden”. De rechtbank overweegt met betrekking tot de vraag of verdachte aan deze mededeling het gerechtvaardigdvertrouwen mocht ontlenen dat hij niet verder zou worden vervolgd het volgende.
De rechtbank overweegt allereerst dat de politie-woordvoerster niet met de vervolging van strafbare feiten is belast. De mededeling is door de woordvoerster bovendien slechts een dag na het ongeval gedaan, toen het onderzoek door de politie nog niet was afgerond. Van belang is ook dat de woordvoerster duidelijk een slag om de arm houdt, gelet op de toevoeging van de woorden “zoals het er nu naar uit ziet”. Voorts was sprake van een aanrijding met zeer ernstige gevolgen voor het slachtoffer. Indien een verdachte hiervoor niet wordt vervolgd, ligt het geenszins voor de hand dat de officier van justitie de mededeling dat de zaak wordt geseponeerd laat doen door een opsporingsambtenaar in een radio-uitzending. Van een gerechtvaardigd vertrouwen ontleend aan een ondubbelzinnige toezegging gedaan door een voor de vervolging verantwoordelijke autoriteit is daarom in deze zaak geen sprake.
De rechtbank merkt hierbij nog op dat zij de uitlatingen van de woordvoerster van de politie ongelukkig vindt. De rechtbank acht het zeer wel voorstelbaar dat verdachte aan die uitlatingen hoop heeft ontleend dat het niet tot vervolging zou komen. Van een gerechtvaardigd vertrouwen was echter geen sprake. Gelet op de genoemde omstandigheden had het op de weg van verdachte gelegen om bij de officier van justitie te verifiëren of de mededeling van de woordvoerster dat hij niet zou worden vervolgd correct was.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat het door de raadsvrouw gevoerde verweer niet kan leiden tot de conclusie dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in zijn vervolging wegens schending van het vertrouwensbeginsel. Ook overigens zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen die, al dan niet in onderling verband en samenhang bezien, tot de conclusie leiden dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in zijn vervolging. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de officier van justitie in zijn vordering kan worden ontvangen. Het verweer wordt verworpen.