Invrijheidstelling na vergeten vordering verlenging voorlopige hechtenis

Na een schorsing van het onderzoek ter zitting heeft de politierechter verzuimd om de voorlopige hechtenis te verlengen. De zaak werd voor onbepaalde tijd aangehouden. Na het verstrijken van de termijn moet de verdachte dan in vrijheid worden gesteld vanwege het ontbreken van een titel (Rb Limburg, 28 oktober 2016, ECLI:NL:RBLIM:2016:9585).

Feiten: expiratie titel voorlopige hechtenis

Bij beschikking van 12 mei 2016 heeft de rechtbank de gevangenhouding van verdachte bevolen voor een termijn van zestig dagen. Eveneens bij beschikking van 12 mei 2016 heeft de rechtbank de voorlopige hechtenis van verdachte geschorst voor de duur van een nog te ondergane detentie, bekend onder parketnummer 05-183316-14. De rechtbank heeft daarbij uitdrukkelijk aangegeven dat, nadat deze detentie zou zijn uitgezeten, de voorlopige hechtenis weer zou herleven.

Verdachte is, voor het feit waarvoor de voorlopige hechtenis was bevolen, gedagvaard voor de politierechterzitting van 8 juli 2016. Op dat moment zat verdachte gedetineerd in het kader van de executie van de zaak met parketnummer 05-183316-14.

De politierechter heeft op 8 juli 2016 op enig moment kenbaar gemaakt voornemens te zijn het onderzoek ter terechtzitting te schorsen, omdat het eind proces-verbaal nog niet gereed was en hij de officier van justitie in de gelegenheid wilde stellen het getekende eind proces-verbaal alsnog aan het dossier toe te voegen.

Nadat de politierechter dit voornemen kenbaar heeft gemaakt, heeft de raadsvrouw van verdachte verzocht de voorlopige hechtenis van verdachte op te heffen dan wel hernieuwd te schorsen met ingang van het tijdstip dat deze voorlopige hechtenis weer zou herleven. Deze verzoeken zijn door de politierechter afgewezen. Naar aanleiding van de behandeling van die verzoeken heeft de raadsvrouw namens verdachte een verzoek tot wraking van de betreffende politierechter gedaan. Daarop heeft de politierechter het onderzoek ter terechtzitting geschorst voor onbepaalde tijd.

De voorlopige hechtenis van verdachte is herleefd en de 60 dagen gevangenhouding zijn ingegaan op 15 augustus 2016. Verdachte zit sedertdien weer in voorlopige hechtenis en is opgeroepen voor de nadere behandeling van zijn zaak voor de politierechterzitting van 11 november 2016.

Advocaat: geen titel voorlopige hechtenis

De verdediging stelt zich op het standpunt dat er thans geen titel meer is voor de voorlopige hechtenis. Primair omdat het bevel gevangenhouding, zoals afgegeven op 12 mei 2016 voor 60 dagen, niet op vordering van de officier van justitie is verlengd en derhalve op 14 oktober j.l. is geëxpireerd.

Subsidiair omdat de behandelend politierechter op juli 2016, gelet op het bepaalde in artikel 282, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering een uiterste termijn had moeten stellen, binnen welke termijn het onderzoek ter terechtzitting had moeten worden hervat. Nu dit niet is gebeurd mag een dergelijke schorsing niet langer dan één maand duren, tenzij er klemmende redenen zijn de schorsing langer dan één maand te laten duren. Slechts in dat geval mag een schorsing van het onderzoek ter terechtzitting maximaal drie maanden duren.

Nu noch uit het proces-verbaal van de terechtzitting, noch uit andere feiten en omstandigheden blijkt van deze klemmende redenen, kon de voorlopige hechtenis na de zitting van 8 juli 2016 niet langer voortduren dan één maand. Deze termijn is aangevangen op de dag dat het bevel gevangenhouding ten uitvoer werd gelegd, te weten op 15 augustus 2016. Hetgeen impliceert dat er sinds 14 september 2016 geen titel meer is voor de voorlopige hechtenis.

OM: beroep op art 66 lid 2 Sv.

Het Openbaar Ministerie stelt zich op het standpunt, verwijzende naar artikel 66, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, dat verdachte nog steeds op een geldige titel in voorlopige hechtenis verblijft, omdat –aldus genoemd artikel- een bevel voorlopige hechtenis doorloopt tot 60 dagen na de einduitspraak. Nu er nog geen einduitspraak in de onderhavige zaak is gedaan heeft het Openbaar Ministerie er voor gekozen om de hervatting van het onderzoek binnen drie maanden ná herleving van de voorlopige hechtenis te hervatten. Drie maanden is de uiterste termijn die kan liggen tussen 2 zittingen bij een zich in voorlopige hechtenis bevindende verdachte.

Rechter: geen titel dus invrijheidstelling

De rechtbank is het eens met het primaire standpunt van de verdediging, hetgeen inhoudt dat er vanaf 14 oktober 2016 geen geldige titel meer is voor de voorlopige hechtenis van verdachte. De rechtbank deelt het standpunt van het Openbaar Ministerie, inhoudende dat het bevel gevangenhouding van kracht blijft totdat zestig dagen na de dag van de einduitspraak zijn verstreken in de onderhavige zaak niet. Zij overweegt daartoe het volgende:

Het bevel gevangenhouding is op 12 mei 2016 verleend voor een termijn van 60 dagen. Tenuitvoerlegging van dit bevel is echter pas aangevangen op 15 augustus 2016.

Artikel 66, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering stelt –voor zover van belang-dat het bevel gevangenhouding van kracht is gedurende een door de rechtbank te bepalen termijn van maximaal negentig dagen, welke ingaat op het ogenblik ter tenuitvoerlegging.

In het onderhavige geval heeft de rechtbank een bevel gevangenhouding verleend voor 60 dagen.

Het tweede lid van artikel 66 van het Wetboek van Strafvordering stelt dat, wanneer het bevel is gegeven op de terechtzitting, dan wel binnen de krachtens het eerste lid bepaalde termijn het onderzoek is aangevangen, het bevel van kracht blijft totdat zestig dagen na de dag van de einduitspraak zijn verstreken.

In het onderhavige geval is het bevel gevangenhouding niet gegeven op de terechtzitting, maar in de raadkamer gevangenhouding. Ook is het onderzoek niet aangevangen binnen de krachtens het eerste lid bepaalde termijn. Immers die termijn is volgens artikel 66, lid 1 Sv pas gaan lopen op het ogenblik ter tenuitvoerlegging, zijnde 15 augustus 2016. Het onderzoek is reeds eerder aangevangen, namelijk op 8 juli 2016.

Nu naar het oordeel van de rechtbank aan geen van de twee voorwaarden, zoals genoemd in artikel 66, lid 2, Sv is voldaan en de termijn van de gevangenhouding ook niet op andere wijze is verlengd, expireerde het bevel gevangenhouding na ommekomst van de in dat bevel genoemde termijn, zijnde 60 dagen, en stelt de rechtbank vast dat de gevangenhouding op 14 oktober 2016 van rechtswege is opgeheven en dat verdachte op 14 oktober 2016 in vrijheid had moeten worden gesteld.

Nu de gevangenhouding van rechtswege is opgeheven, kan de verdachte niet worden ontvangen in zijn verzoek tot opheffing/c.q. schorsing van de voorlopige hechtenis. Nu de rechtbank hiervoor heeft geoordeeld dat verdachte vanaf 14 oktober 2016 zonder geldige titel in hechtenis verblijft, gaat de rechtbank ervan uit dat het openbaar ministerie verdachte –voor zover er geen andere titels zijn op basis waarvan verdachte gedetineerd zou moeten blijven- onmiddellijk in vrijheid zal stellen.

< Terug naar Voorarrest
Direct contact met een advocaat?
Meld gratis en vrijblijvend uw zaak aan.
Zaak aanmelden