Inzet opsporingsberichtgeving bij strandrellen Hoek van Holland terecht
Bij de strandrellen in Hoek van Holland heeft de politie opsporingsberichtgeving ingezet om de verdachten op te sporen. Door de advocaat was hierop verweer gevoerd dat dit inbreuk maakte op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte en dat dit diende te leiden tot bewijsuitsluiting of strafvermindering. Het gerechtshof ging echter niet mee in dit verweer en oordeelde dat de inzet van opsporingsberichtgeving onder de gegeven omstandigheden redelijk was (Gerechtshof Den Haag, 20 november 2012, LJN: BY3551).
Hof: inzet opsporingsberichtgeving terecht
Het gerechtshof vond dat de politie op goede gronden had besloten tot de inzet van opsporingsberichtgeving:
“De inzet van opsporingsberichtgeving zoals hier aan de orde, levert onmiskenbaar een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte op. Bij het inzetten van een dergelijk middel dient het openbaar ministerie dan ook een zorgvuldige afweging te maken van het belang van de strafrechtelijke handhaving enerzijds en de persoonlijke levenssfeer anderzijds. In die afweging is van betekenis dat de gebeurtenissen op het strandfeest in Hoek van Holland in de volle openbaarheid hebben plaatsgevonden en de rechtsorde ernstig hebben geschokt. Er is beroering door ontstaan in de maatschappij. Verder is in de afweging van belang dat zich geen getuigen hebben gemeld en andere manieren om de zaak op te lossen het openbaar ministerie niet ten dienste stonden. Ten slotte speelt in de afweging de aard van de verdenking een rol.
Het hof is van oordeel dat het openbaar ministerie in de belangenafweging tot de uitkomst heeft kunnen komen waartoe het openbaar ministerie is gekomen.
Naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep komt het hof tot de conclusie dat ook door het openbaar ministerie voldaan is aan alle formele eisen die de Aanwijzing opsporingsberichtgeving stelt.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting in eerste aanleg medegedeeld dat door de hoofdofficier van justitie voor de inzet van opsporingsberichtgeving toestemming is verleend. Het hof heeft geen aanleiding gevonden om aan die mededeling te twijfelen. Van in strijd handelen met de Aanwijzing is dan ook naar het oordeel van het hof geen sprake en van een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering zoals door de raadsman is bepleit, evenmin.”