Maassen vs Nederland over geschokte rechtsorde: EHRM 9 februari 2021, nr. 10982/15 (Maassen t. Nederland)

De zaak EHRM 9 februari 2021, nr. 10982/15 (Maassen t. Nederland) gaat over de eisen die gesteld mogen worden aan de grond ‘geschokte rechtsorde”.

Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) oordeelde in de zaken Hasselbaink (zaak 73329/16), Zohlandt (zaak 69491/16) en Maassen (zaak 10982/15) tegen Nederland. Alle drie de verdachten hadden voor meerdere maanden in voorlopige hechtenis gezeten, en in een zaak was de verdachte uiteindelijk volledig vrijgesproken. In strijd met artikel 5 lid 3 EVRM, hadden de strafrechters niet in hun schriftelijk besluiten toegelicht waarom de specifieke omstandigheden verlenging van het voorlopige hechtenis rechtvaardigden. De Nederlandse rechters verwezen in hun besluiten terug naar de eerste beslissing om voorlopige hechtenis op te leggen. Maar volgens het EHRM dient ook een verlengingsbeslissing voldoende gemotiveerd te worden aan de hand van relevante en actuele omstandigheden van het geval.

Ernstig geschokte rechtsorde

“Rechtsorde” is synoniem aan “openbare orde” in rechtspraak EHRM.  “Ernstig geschokte” rechtsorde (public disorder) is alleen “relevant” en “voldoende” indien dit is gebaseerd op feiten waaruit blijkt dat de invrijheidsstelling van de verdachte daadwerkelijk de openbare orde zou verstoren.
De voortzetting van detentie kan niet worden gebruikt om vooruit te lopen op een vrijheidsstraf. De noodzaak om de voorlopige hechtenis voort te zetten kan niet worden beoordeeld vanuit een puur abstract oogpunt, waarbij alleen rekening wordt gehouden met de ernst van het strafbare feit.
De beoordeling kan niet los worden gezien van de daadwerkelijke duur van de voorlopige hechtenis: hoe langer die duurt, hoe meer onderbouwing nodig is om de vermeende risico’s bij invrijheidsstelling overtuigend aan te tonen.

Bij de beslissing tot bevel gevangenhouding door de raadkamer van de rechtbank d.d. 18 december 2014 is niet alleen gekeken naar de ernst van het feit, maar ook rekening gehouden met de jonge leeftijd van het slachtoffer en de grote media-aandacht. Dat was wel voldoende gemotiveerd.
Latere beslissingen voldoen niet aan de eisen:

  • in appel door hof d.d. 14 januari 2015,
  • rechtbank d.d. 17 maart 2015, in appel
  • door hof d.d. 22 april 2015,
  • rechtbank d.d. 9 juni 2015In deze beslissingen is onvoldoende gemotiveerd dat de openbare orde zou zijn verstoord indien de voorlopige hechtenis zou worden opgeheven of geschorst.
    De beslissingen bevestigen op een relatief stereotiepe manier de eerdere beslissingen, zonder in te gaan op de argumenten van de verzoeker en het OM en zonder enige verdere uitleg. Zij vormen niet meer dan een aaneenschakeling van verwijzingen die terugvoerden op de beschikking van de rechter-commissaris van 5 december 2014.

    CONCLUSIE:
    De motivering van de gerechten kunnen wel als “relevant”, maar niet als “voldoende” worden beschouwd om de voortzetting van de vrijheidsbeneming te rechtvaardigen.
    Aldus hoeft het Hof niet meer na te gaan of de bevoegde autoriteiten “bijzondere zorgvuldigheid” hebben betracht tijdens het verloop van de procedure.
    Schending art. 5 lid 3 EVRM.

ECLI:CE:ECHR:2021:0209JUD001098215 (Maassen)

ECLI:CE:ECHR:2021:0209JUD006949116 (Zohlandt)

ECLI:CE:ECHR:2021:0209JUD007332916 (Hasselbaink)

Vrijheidsbeneming is een zodanig diep in het leven van een burger ingrijpende maatregel dat daarmee uiterst terughoudend moet worden omgegaan. In de rechtspraak van het EHRM wordt daarom als uitgangspunt genomen dat de verdachte die nog niet door een daartoe bevoegde rechter is veroordeeld, zijn berechting in vrijheid mag afwachten tenzij er dringende redenen zijn om af te wijken van het uitgangspunt: vrij, tenzij. Van de rechter mag ook op grond van de nationale wetgeving, worden verwacht dat hij de beslissing waarbij aan de verdachte de vrijheid wordt ontnomen naar behoren motiveert en toelicht waarom een uitzondering wordt gemaakt op het recht dat elke verdachte toekomt zijn berechting in vrijheid af te wachten. Die motiveringsplicht die overigens al bestond op grond van het Wetboek van Strafvordering, is nog eens uitdrukkelijk onderschreven in recente uitspraken van het EHRM in de zaken van 9 februari 2021 (lees: Hasselbaink, Maassen en Zohlandt)

In de kern komt de rechtspraak van het EHRM er op neer dat in de beslissing van de rechter dient te worden vermeld of, en zo ja waarom, in de concrete voorliggende zaak de verdachte niet in aanmerking komt voor het recht zijn berechting in vrijheid af te wachten. Daarbij volstaat niet enkel te verwijzen naar algemeenheden of naar algemene formules maar dient aan de hand van concrete omstandigheden te worden aangegeven waarom in dat concrete geval voorlopige hechtenis noodzakelijk is.”
“Het hof leidt uit de rechtspraak van het EHRM ook af dat de rechter dient na te gaan of de situatie als bedoeld in artikel 67a lid 3 van het Wetboek van Strafvordering, het zogeheten anticipatiegebod, mogelijk aan de orde is, en gelet op de op de rechter rustende motiveringsplicht dient de rechter gemotiveerd aan te geven of, en zo ja waarom, de situatie als bedoeld in artikel 67a lid 3 van het Wetboek van Strafvordering niet aan de orde is.”
 
“Dat geldt naar het oordeel van het hof ook voor de vraag of er ruimte is voor schorsing van de voorlopige hechtenis. Gelet op het ingrijpende karakter van de vrijheidsbeneming rust op de rechter ook de verplichting om, zodra hij van oordeel is dat vrijheidsbeneming aangewezen is, telkens ambtshalve na te gaan of niet ook op andere, voor de verdachte minder bezwarende wijze tegemoet kan worden gekomen aan het belang dat de samenleving heeft bij (voortzetting van) de voorlopige hechtenis.
< Terug naar Voorarrest
Direct contact met een advocaat?
Meld gratis en vrijblijvend uw zaak aan.
Zaak aanmelden