Na sepot alleen vervolging bij novum

Vordering tot bewaring van verdachte is op 1 december 2011 door de rechter-commissaris afgewezen. Verdachte is op 15 april 2014 wederom aangehouden. Opnieuw afwijzing vordering bewaring door de rechter-commissaris, nu de zaak op 11 maart 2013 is geseponeerd met als grond ‘geen wettig bewijs’ en gesteld noch gebleken is dat er na deze beslissing tot sepot sprake is geweest van een novum (Rb Noord-Holland, 18 april 2014, ECLI:NL:RBNHO:2014:4913).

Op 22 augustus 2011, omstreeks 22.15 uur, is op camping “[naam camping]”, gevestigd aan de [adres] in Zwaagdijk, door meerdere personen een woningoverval gepleegd. Bij deze overval is tegen de bewoner,[naam], fors geweld gebruikt. Naar aanleiding van deze woningoverval is door politie en justitie een opsporingsonderzoek gestart onder de naam “10Oudedijk”.

In dit onderzoek is [verdachte], geboren op [geboortedatum], als verdachte aangemerkt. [verdachte] (hierna: verdachte) is op 28 november 2011 aangehouden en voorgeleid aan de hulpofficier van justitie, welke verdachte later op die dag in verzekering heeft gesteld. Op 1 december 2011 is verdachte voorgeleid aan de rechter-commissaris. De rechter-commissaris heeft de door de officier van justitie ingediende vordering tot bewaring afgewezen bij gebrek aan ernstige bezwaren. Vervolgens is verdachte op diezelfde dag heengezonden.

Nadien zijn nieuwe onderzoeksresultaten van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) te Den Haag verkregen. Op grond van deze nieuwe resultaten heeft de officier van justitie opnieuw de aanhouding van verdachte bevolen en verdachte daartoe laten signaleren. Ook heeft de officier van justitie op kennelijk 26 april 2012 (pagina 610) een Europees Arrestatie Bevel (EAB) uitgevaardigd.

Anders dan de raadsman van verdachte heeft aangevoerd, is de rechter-commissaris van oordeel dat het Openbaar Ministerie op grond van de nieuwe onderzoeksresultaten van het NFI een nieuwe aanhouding van verdachte heeft kunnen bevelen. De rechter-commissaris is met de officier van justitie van oordeel dat deze onderzoeksresultaten pas ná de vrijlating van verdachte op 1 december 2011 zijn bekend geworden. Voorts is de rechter-commissaris van oordeel dat deze resultaten als een zogenoemd novum kunnen worden aangemerkt.

Op 10 juni 2012 is het einddossier van de politie in het onderzoek “10Oudedijk” gereedgekomen. Dit einddossier telt 629 pagina’s. In dit einddossier zitten ook de nieuwe onderzoeksresultaten van het NFI. Ook is het EAB in dit dossier gevoegd. Dit einddossier is aan het Openbaar Ministerie toegezonden. Blijkens een op dit dossier geplaatst stempel is op 19 juli 2012 een afschrift van dit dossier aan de behandelend officier van justitie verstrekt. Voorts is op dit dossier met pen geschreven “810546-11 P. Baran”.

Uit het raadplegen van de dossierbewegingen in de zaak met parketnummer 14/810546-11 in het systeem Compas – door de rechter-commissaris zelf, op 18 april 2014 – blijkt dat de stukken betrekking hebbende op deze zaak van 7 februari 2012 tot 12 april 2013 “ter beoordeling” bij een medewerker van het Openbaar Ministerie hebben gelegen.

Blijkens het proces-verbaal van bevindingen van de officier van justitie mr. M.I. Hoogland van 17 april 2014 is in het systeem Compas vermeld dat de zaak met parketnummer 14/810546-11 op 11 maart 2013 is geseponeerd onder vermelding van code 02 (onvoldoende wettig bewijs).

Uit het raadplegen van de dossierbewegingen in deze zaak in Compas is de rechter-commissaris gebleken dat op data gelegen kort na 11 maart 2013 de stukken van deze zaak langs “CICS” en “preventieven” zijn gegaan, dat het slachtoffer is “afgedaan” en dat de stukken vervolgens naar het “dynamisch archief” zijn gegaan.

Voorts is op het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 17 april 2014 ook vermeld (pagina 2, onder) dat de zaak met parketnummer 14-810546-11 bij beslissing van 11 maart 2013 is geseponeerd met als grond: geen wettig bewijs.

Naar het oordeel van de rechter-commissaris is het Openbaar Ministerie in principe aan deze sepotbeslissing gebonden. De stelling van de officier van justitie mr. Hoogland, voornoemd, in haar proces-verbaal van bevindingen van 17 april 2014, dat bij het registreren van de sepotbeslissing de nieuwe feiten en omstandigheden betreffende de onderzoeksresultaten van het NFI niet zijn betrokken, kan niet worden gevolgd. Zoals hiervoor is vermeld, was het einddossier van de politie op 10 juni 2012 gereed en is dit dossier op 19 juli 2012 aan de behandelend officier van justitie verstrekt. Voorts blijkt, zoals gezegd, uit Compas dat de stukken betrekking hebbende op de zaak met parketnummer 14/810546-11 tot 12 april 2013 “ter beoordeling” bij een medewerker van het Openbaar Ministerie hebben gelegen. Het moet er naar het oordeel van de rechter-commissaris voor worden gehouden dat bij de beslissing tot seponeren de gehele inhoud van het einddossier van 10 juni 2012 bekend was.

De rechter-commissaris overweegt voorts dat het Openbaar Ministerie de sepotbeslissing ook naar buiten toe kenbaar heeft gemaakt. In Compas is vermeld dat het slachtoffer is “afgedaan”. Voorts is het sepot op de justitiële documentatie van verdachte vermeld. Het enkele feit dat, naar aannemelijk is, de sepotbeslissing verdachte zelf niet heeft bereikt, maakt niet dat niet van een sepotbeslissing kan worden gesproken.

De officier van justitie mr. B. ter Steege heeft tijdens de voorgeleiding een beroep gedaan op vaste jurisprudentie van de Hoge Raad inzake (kort gezegd) het vertrouwensbeginsel. Naar het oordeel van de rechter-commissaris is die jurisprudentie in de onderhavige zaak echter niet onverkort van toepassing. In deze zaak gaat het immers om méér dan aan het Openbaar Ministerie toe te rekenen uitlatingen of mededelingen. Bij alleen dergelijke uitlatingen of mededelingen gaat het, blijkens voornoemde jurisprudentie, inderdaad om de vraag of daardoor een gerechtvaardigd vertrouwen bij de verdachte is opgewekt dat hij niet (verder) zal worden vervolgd. In deze zaak is echter een daadwerkelijke beslissing tot seponeren genomen.

De rechter-commissaris is van oordeel dat na een sepotbeslissing een verdachte alleen opnieuw kan worden aangehouden indien sprake is van een novum. Gesteld noch gebleken is dat in de onderhavige zaak ná de beslissing van 11 maart 2013 sprake is geweest van een novum. Dit brengt mee dat de rechter-commissaris de aanhouding van verdachte op 15 april 2014 als onrechtmatig beoordeeld. Ook de inverzekeringstelling van 16 april 2014 wordt door de rechter-commissaris als zodanig beoordeeld. Gelet hierop en gelet op artikel 59a, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering zal de rechter-commissaris de onmiddellijke invrijheidstelling van verdachte bevelen. Dit bevel is afzonderlijk geminuteerd.

Het bovenstaande brengt ook mee dat de vordering tot bewaring moet worden afgewezen op grond van het bepaalde in artikel 67a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. Naar het oordeel van de rechter-commissaris moet namelijk ernstig rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat de strafrechter, later oordelend, de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging zal verklaren (en derhalve aan verdachte geen straf zal opleggen).

De rechter-commissaris wijst de vordering tot het verlenen van een bevel tot bewaring af

< Terug naar Vertrouwensbeginsel
Direct contact met een advocaat?
Meld gratis en vrijblijvend uw zaak aan.
Zaak aanmelden