Ook vervolging mogelijk zonder formele klacht

Bij strafbare feiten alleen op klachte vervolgbaar, geschiedt deze klachte mondeling of schriftelijk bij den bevoegden ambtenaar, hetzij door den tot de klachte gerechtigde in persoon, hetzij door een ander, daartoe door hem van eene bijzondere schriftelijke volmacht voorzien. De klachte bestaat in eene aangifte met verzoek tot vervolging. Artikel 163, tweede lid, derde lid – met uitzondering van de tweede en derde volzin – en vijfde lid, (over de wijze waarop de klacht moet worden ingediend) is van overeenkomstige toepassing. Toch is het zo dat het klachtvereiste niet absoluut is. Er zijn uitzonderingen, waarbij vervolging toch wordt toegestaan, ook bij het ontbreken van een formele klacht.

Zie bijv. (mbt smaad):
Ingevolge het bepaalde in art. 269 Sr wordt belediging niet vervolgd dan op klacht van degene tegen wie het misdrijf is gepleegd. Dit klachtvereiste strekt ertoe dat het persoonlijk belang van het slachtoffer niet te worden geconfronteerd met eventueel negatieve gevolgen van een strafvervolging, de voorrang heeft boven het algemene belang van strafvervolging. Zonder klacht is er in beginsel geen vervolgbaarheid (vlg ook HR 14 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1198, NJ 2016/346 m.nt. Keijzer.)

In het arrest van HR 22 april 1986, ECLI:NL:HR:1986:AC9316, NJ 1986/827 m.nt. ’t Hart heeft de Hoge Raad geoordeeld dat geen rechtsregel bepaalt dat bij uitsluitend op klacht vervolgbare misdrijven de klacht een strafrechtelijke kwalificatie moet behelzen en dat, voor zover de klacht wel een kwalificatie inhoudt, klachtmisdrijven die buiten deze kwalificatie vallen doch begrepen kunnen worden in het in de klacht omschreven materiële gebeuren, niet vervolgd zouden mogen worden.

Opmerking verdient dat het bestaan van een klacht als omschreven in art. 164, eerste lid, Sv ook alsnog kan worden aangenomen indien op grond van het onderzoek op de terechtzitting is vastgesteld dat de klager ten tijde van het opmaken van de aangifte de bedoeling had dat een vervolging zou worden ingesteld (vgl. HR 11 januari 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC8448, NJ 1994/278 en HR 14 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1198, NJ 2016/346 m.nt. Keijzer.).
Aldus kan  in een situatie waarin een als klacht bedoeld stuk wel een aangifte maar geen expliciet verzoek tot vervolging inhoudt, het bestaan van een klacht toch nog worden aangenomen nadat de vervolging reeds een aanvang heeft genomen (HR 8 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ6708, NJ 2007/527).
Uit art. 164, eerste lid, Sv valt dan ook niet af te leiden dat het ontbreken van een expliciet verzoek tot vervolging bij de aangifte niet kan worden hersteld nadat de vervolging is aangevangen. Zie ook de conclusie van mijn A-G Wortel, voorafgaand aan HR 8 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ6708, NJ 2007/527 m.nt. Reijntjes.

In het arrest van HR 22 april 1986, ECLI:NL:HR:1986:AC9316, NJ 1986/827 m.nt. ’t Hart heeft de Hoge Raad geoordeeld dat geen rechtsregel bepaalt dat bij uitsluitend op klacht vervolgbare misdrijven de klacht een strafrechtelijke kwalificatie moet behelzen en dat, voor zover de klacht wel een kwalificatie inhoudt, klachtmisdrijven die buiten deze kwalificatie vallen doch begrepen kunnen worden in het in de klacht omschreven materiële gebeuren, niet vervolgd zouden mogen worden.

Klacht ingelezen bij klacht 12 Sv?

In het algemeen uit de omstandigheid dat een aangever beklag als bedoeld in art. 12 Sv heeft gedaan worden afgeleid dat hij de bedoeling had dat een vervolging tegen de verdachte zou worden ingesteld en dat daarin een klacht besloten ligt.
Zie HR 30 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:967
“De HR herhaalt toepasselijke overwegingen uit ECLI:NL:HR:2011:BP1278 en ECLI:NL:HR:1994:ZC8448 m.b.t. het klachtvereiste a.b.i. art. 269 Sr en art. 164.1 Sv. Het Hof heeft geoordeeld dat bij X en Y de wens tot vervolging aanwezig was, waarin ligt besloten dat het Hof heeft geoordeeld dat de tot klacht gerechtigden een klacht i.d.z.v. art. 164.1 Sv hebben gedaan. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Het Hof heeft aan de f&o, die uit de stukken kunnen worden afgeleid omtrent de klachtprocedure van art. 12 Sv, de personen die aangifte hebben gedaan, de klacht van oktober 2007 en de aanvullende aangifte, de gevolgtrekking kunnen verbinden dat het niet anders kan zijn dan dat X en Y ten tijde van het opmaken van de aangifte de bedoeling hadden dat vervolging van verdachte zou worden ingesteld.”

< Terug naar Aangifte en klachtdelicten
Direct contact met een advocaat?
Meld gratis en vrijblijvend uw zaak aan.
Zaak aanmelden