Reikwijdte van opzet bij medeplichtigheid

Wat is de reikwijdte van opzet bij medeplichtigheid. In hoeverre kan een medeplichtige strafrechtelijk verantwoordelijk worden gehoord voor strafbare feiten waarop niet zijn opzet was gericht. Daarover gaat deze scriptie.

Reikwijdte van opzet bij medeplichtigheid

Dubbel opzetvereiste bij medeplichtigheid

Voor medeplichtigheid geldt naast artikel 48 ook artikel 49 van het Wetboek van Strafrecht. Lid 4 van dit laatste artikel bepaalt dat ‘bij het bepalen van de straf alleen die handelingen in aanmerking komen die de medeplichtige opzettelijk heeft gemakkelijk gemaakt of bevorderd, benevens hun gevolgen.’ Dit wil zeggen dat de verantwoordelijkheid van de medeplichtige nimmer verder reikt, dan de handelingen waarop zijn opzet gericht was en hun gevolgen. Dit zijn gevolgen die uit het strafbaar feit voortvloeien. Deze zijn als strafverzwaringsgrond vermeld of maken een strafbaar feit tot een gekwalificeerd delict. De medeplichtige wordt voor deze gevolgen gestraft, ongeacht het feit dat zijn opzet daar mogelijkerwijze niet op was gericht. De verantwoordelijkheid van de medeplichtige kan echter in kwalificatieve zin (soms) wel verder reiken, dan de handelingen waarop zijn opzet gericht was en hun gevolgen.
Wanneer de pleger verder gaat dan hetgeen de medeplichtige heeft beoogd, dan wordt een uitzondering gemaakt op het opzetvereiste. Bij de kwalificatie wordt dan geen rekening gehouden met de bedoeling van de medeplichtige. Het afwijkende opzet van de medeplichtige
wordt bij de bepaling van de straf verdisconteerd.
Door de wetgever worden de medeplichtigen niet als dader aangemerkt, omdat zij slechts het plegen van het strafbare feit bevorderen en/of gemakkelijk maken. De grond voor de strafrechtelijke aansprakelijkheid van de medeplichtige ligt in de verbintenis met de criminele
praktijken van een ander. Door de wetgever is bepaald dat de medeplichtige, althans als het gaat om de straftoemeting, niet voor meer aansprakelijk kan worden gehouden dan zijn eigen opzet reikt. De (nadere) vormgeving van de regeling van artikel 49 lid 4 van het Wetboek van Strafrecht wordt aan de rechtspraktijk overgelaten.

Uit de rechtspraak blijkt dat voor de bewezenverklaring van medeplichtigheid is vereist dat wordt bewezen dat het opzet van de medeplichtige al dan niet in voorwaardelijke vorm was gericht op het gronddelict. Dit is het vereiste van het ‘dubbel opzet’. Er dient enerzijds bewezen te worden dat de medeplichtige opzet heeft op zijn behulpzaamheid opleverende handeling, en anderzijds dat het opzet van de medeplichtige al dan niet in voorwaardelijke vorm gericht is op het gepleegde gronddelict. De vraag naar de precieze reikwijdte van het opzet van de medeplichtige is met dit vereiste nog niet gegeven.

Volgens de Hoge Raad is voor de bewezenverklaring en de kwalificatie van medeplichtigheid niet noodzakelijk, dat het gronddelict wordt begaan op de precieze wijze als de wijze waarop de medeplichtige het voor ogen had. Dit omvat een soort van ‘globaal opzet’, waarbij
doorslaggevend is of het misdrijf binnen een bepaalde bandbreedte valt ten opzichte van het misdrijf dat de medeplichtige had beoogd. De omstandigheid dat de verdachte niet op de hoogte is van alle details van het latere handelen van de dader, doet niet af aan het bestaan van voorwaardelijk opzet op het misdrijf. Diezelfde overweging keert in recente arresten terug.
Geleidelijke wijze ontwikkelt de Hoge Raad een toetsingskader voor de aansprakelijkheid van een medeplichtige. Dit kader luidt als volgt:

“‘Voor deze door het Hof bewezenverklaarde medeplichtigheid is vereist dat niet alleen verdachtes opzet gericht was op het verschaffen van gelegenheid en middelen als bedoeld in art. 48, aanhef en onder 2°, Sr, doch tevens dat verdachtes opzet al dan niet in voorwaardelijke vorm was gericht op het misdrijf van de dader(s). Daarbij verdient echter opmerking dat uit de art. 47, 48 en 49 Sr, gelezen in onderling verband en samenhang, volgt dat enerzijds ten aanzien van de medeplichtige bij de bewezenverklaring en kwalificatie moet worden uitgegaan van de door de dader verrichte handelingen, ook indien het opzet van de medeplichtige slechts was gericht op een deel daarvan, en dat anderzijds het maximum van de aan de medeplichtige op te leggen straf een derde minder bedraagt dan het maximum van de straf, gesteld op het misdrijf dat de medeplichtige voor ogen stond.

De Hoge Raad lijkt met dit toetsingskader zelf een spanning te ontwikkelen tussen het wel of niet eisen van ‘dubbel opzet’. Blijkens de
zinsnede: ‘Daartoe is vereist dat niet alleen bewezen wordt dat verdachtes opzet gericht was op het verschaffen van middelen als bedoeld in art. 48, aanhef en onder 2°, Sr, doch tevens dat verdachtes opzet al dan niet in voorwaardelijke vorm was gericht op het misdrijf’, is
‘dubbel opzet’ duidelijk vereist. Daarnaast is ook ‘dubbel opzet’ vereist op basis van de (tweede) zinsnede: ‘Daarbij verdient echter opmerking dat uit de art. 47, 48 en 49 Sr, gelezen in onderling verband en samenhang, volgt dat enerzijds ten aanzien van de medeplichtige bij de bewezenverklaring en kwalificatie moet worden uitgegaan van de door de dader verrichte
handelingen, ook indien het opzet van de medeplichtige slechts was gericht op een deel daarvan, en dat anderzijds het maximum van de aan de medeplichtige op te leggen straf een derde minder bedraagt dan het maximum van de straf, gesteld op het misdrijf dat de
medeplichtige voor ogen stond’. Mijns inziens blijkt hier niet meteen uit dat ‘dubbel opzet’ is vereist – zoals uit de eerste zinsnede wel duidelijk blijkt – maar bij nader inzien is dit toch wel degelijk het geval. Mijns inziens betreft dit een nuancering van de eerste zinsnede. Opzet op het (volledige) gronddelict is voor de medeplichtige niet vereist. Opzet op ‘een deel’ van het gepleegde gronddelict is voldoende. Daarbij sluit aan dat het opzet van de medeplichtige niet gericht behoeft te zijn op de precieze wijze waarop het gronddelict wordt begaan.
Door de Hoge Raad is derhalve een kader ontwikkeld voor gevallen waarin het opzet van de medeplichtige niet geheel is gericht op het door de dader gepleegde gronddelict, en het opzet van de medeplichtige derhalve niet (volledig) correspondeert met het opzet van de dader.

 

< Terug naar Medeplichtigheid
Direct contact met een advocaat?
Meld gratis en vrijblijvend uw zaak aan.
Zaak aanmelden