Tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf bij overtreding dadelijk uitvoerbare voorwaarden

De tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf bijovertreding van voorwaarden die dadelijk uitvoerbaar zijn verklaard is ook mogelijk als die straf nog niet onherroepelijk is. Dat heeft de Hoge Raad bepaald in zijn arrest van 19 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3186. 

Wettelijk kader en wetsgeschiedenis

De volgende bepalingen zijn van belang

– Art. 14b, eerste, vierde en vijfde lid, Sr:

“1. De rechter die bepaalt dat een door hem opgelegde straf geheel of gedeeltelijk niet zal worden tenuitvoergelegd, stelt daarbij een proeftijd vast.
4. De proeftijd gaat in:
a. indien een kennisgeving als bedoeld in artikel 366a, eerste en tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is uitgereikt of toegezonden, op de vijftiende dag nadat de einduitspraak is gedaan, tenzij door de tijdige aanwending van een rechtsmiddel het vonnis of arrest niet onherroepelijk is geworden;
b. indien een kennisgeving als bedoeld in artikel 366a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering moet worden betekend, op de vijftiende dag na die betekening, tenzij door de tijdige aanwending van een rechtsmiddel het vonnis of arrest niet onherroepelijk is geworden;
c. indien de rechter een bevel als bedoeld in artikel 14e, eerste lid, heeft gegeven, op de dag van de einduitspraak.
5. De proeftijd loopt niet gedurende de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen.”

– Art. 14c, eerste lid, Sr:
“Toepassing van artikel 14a geschiedt onder de algemene voorwaarden dat:
a. de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit, en
b. de veroordeelde, voor zover aan de toepassing van artikel 14a bijzondere voorwaarden als bedoeld in het tweede lid zijn gesteld:

(…)

2°. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.”

– Art. 14e, eerste en tweede lid, Sr:
“1. De rechter kan bij zijn uitspraak, ambtshalve of op vordering van het openbaar ministerie, bevelen dat de op grond van artikel 14c gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn, indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.

2. Het bevel, bedoeld in het eerste lid, kan door de rechter die kennisneemt van het hoger beroep, ambtshalve, op verzoek van de veroordeelde of op vordering van het openbaar ministerie, worden opgeheven.”

– Art. 14fa, eerste tot en met derde en vijfde lid, Sr:
“1. In geval van veroordeling tot een vrijheidsstraf waarvan de rechter heeft bepaald dat de straf of een gedeelte daarvan niet ten uitvoer zal worden gelegd, kan het openbaar ministerie de aanhouding van de veroordeelde bevelen, indien er ernstige redenen bestaan voor het vermoeden dat enige gestelde voorwaarde niet wordt nageleefd. Indien het bevel van het openbaar ministerie niet kan worden afgewacht, kan de hulpofficier de aanhouding van de veroordeelde bevelen. De hulpofficier geeft van de aanhouding onverwijld schriftelijk of mondeling kennis aan het openbaar ministerie.
2. Het openbaar ministerie dient, indien het de aanhouding noodzakelijk blijft vinden, onverwijld een vordering tot voorlopige tenuitvoerlegging in bij de rechter-commissaris en een vordering als bedoeld in artikel 14g, eerste lid, in bij de rechter.
3. De rechter-commissaris beslist binnen driemaal vierentwintig uur na aanhouding. Hangende de beslissing van de rechter-commissaris wordt de veroordeelde niet in vrijheid gesteld.
5. Indien de rechter-commissaris de vordering van het openbaar ministerie toewijst, beveelt hij de voorlopige tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde vrijheidsstraf. Indien hij de vordering afwijst, beveelt hij de invrijheidstelling van de veroordeelde.”

– Art. 14g, eerste lid, Sr:
“1. Indien enige gestelde voorwaarde niet wordt nageleefd kan de rechter, na ontvangst van een vordering van het openbaar ministerie en onverminderd het bepaalde in artikel 14f,
1°. gelasten dat de niet ten uitvoergelegde straf alsnog zal worden tenuitvoergelegd;
2°. al of niet onder instandhouding of wijziging van de voorwaarden gelasten dat een gedeelte van de niet tenuitvoergelegde straf alsnog zal worden tenuitvoergelegd.”

– Art. 77z, eerste lid, Sr:

“Toepassing van artikel 77x geschiedt onder de algemene voorwaarde dat:

a. de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit, en

b. de veroordeelde, voor zover aan de toepassing van artikel 77x bijzondere voorwaarden als bedoeld in het tweede lid zijn gesteld:

(…)

2°. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.”

– Art. 77za, eerste en tweede lid, Sr:

“1. De rechter kan bij zijn uitspraak, ambtshalve of op vordering van het openbaar ministerie, bevelen dat de op grond van artikel 77z gestelde voorwaarden, en het op grond van artikel 77aa uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn, indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.

2. Het bevel, bedoeld in het eerste lid, kan door de rechter die kennisneemt van het hoger beroep, ambtshalve, op verzoek van de veroordeelde of op vordering van het openbaar ministerie, worden opgeheven.”

– Art. 77cca, eerste tot en met derde en vijfde lid, Sr:
“1. In geval van veroordeling tot jeugddetentie of de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen waarvan de rechter heeft bepaald dat deze geheel of gedeeltelijk niet ten uitvoer zal worden gelegd, kan het openbaar ministerie de aanhouding van de veroordeelde bevelen, indien er ernstige redenen bestaan voor het vermoeden dat enige gestelde voorwaarde niet wordt nageleefd. Indien het bevel van het openbaar ministerie niet kan worden afgewacht, kan de hulpofficier de aanhouding van de veroordeelde bevelen. De hulpofficier geeft van de aanhouding onverwijld schriftelijk of mondeling kennis aan het openbaar ministerie.
2. Het openbaar ministerie dient, indien het de aanhouding noodzakelijk blijft vinden, onverwijld een vordering tot voorlopige tenuitvoerlegging in bij de rechter-commissaris en een vordering als bedoeld in artikel 77dd, eerste lid, in bij de rechter.
3. De rechter-commissaris beslist binnen driemaal vierentwintig uur na aanhouding. Hangende de beslissing van de rechter-commissaris wordt de veroordeelde niet in vrijheid gesteld.
5. Indien de rechter-commissaris de vordering van het openbaar ministerie toewijst, beveelt hij de voorlopige tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde jeugddetentie of de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen. Indien hij de vordering afwijst, beveelt hij de invrijheidstelling van de veroordeelde.”

– Art. 77dd, eerste lid, Sr:

“Onverminderd het bepaalde in artikel 77cc kan de rechter, indien enige gestelde voorwaarde niet wordt nageleefd en hij daartoe termen vindt, na ontvangst van de vordering van het openbaar ministerie:
a. gelasten dat de niet ten uitvoer gelegde straf of maatregel, alsnog zal worden ten uitvoer gelegd;
b. al of niet onder instandhouding of wijziging van de voorwaarden gelasten dat een gedeelte van de niet ten uitvoer gelegde straf of maatregel, alsnog zal worden ten uitvoer gelegd.”

– Art. 77y Sr:

“1. De rechter die bepaalt dat een door hem opgelegde straf of maatregel niet zal worden ten uitvoer gelegd, stelt daarbij een proeftijd vast van ten hoogste twee jaren.
2. De proeftijd gaat in:
a. indien een kennisgeving als bedoeld in artikel 366a, eerste en tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is uitgereikt of toegezonden, op de vijftiende dag nadat de einduitspraak is gedaan, tenzij door de tijdige aanwending van een rechtsmiddel het vonnis of arrest niet onherroepelijk is geworden;
b. indien een kennisgeving als bedoeld in artikel 366a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering moet worden betekend, op de vijftiende dag na die betekening, tenzij door de tijdige aanwending van een rechtsmiddel het vonnis of arrest niet onherroepelijk is geworden.
3. De proeftijd loopt niet gedurende de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen of de veroordeelde uit zodanige vrijheidsontneming ongeoorloofd afwezig is.”

– Art. 557, eerste tot en met derde lid, Sv:

“1. Voor zoover niet anders is bepaald, mag geen beslissing worden ten uitvoer gelegd, zoolang daartegen nog eenig gewoon rechtsmiddel openstaat en, zoo dit is aangewend, totdat het is ingetrokken of daarop is beslist.

2. Is een mededeling als bedoeld in artikel 366 voorgeschreven, dan kan de tenuitvoerlegging van het vonnis of arrest geschieden na de betekening van die mededeling. Bij vonnissen of arresten bij verstek gewezen, waarbij zodanige mededeling niet behoeft te geschieden, kan de tenuitvoerlegging geschieden na de uitspraak. Door hoger beroep of beroep in cassatie wordt de tenuitvoerlegging geschorst of opgeschort.

3. De laatste volzin van het tweede lid geldt niet:

1°. voor bevelen bij het vonnis of arrest verleend, die dadelijk uitvoerbaar zijn;

2°. indien naar het oordeel van het openbaar ministerie vaststaat dat het rechtsmiddel na het verstrijken van de daarvoor gestelde termijn is aangewend, tenzij op verzoek van degene die het middel aanwendde, en na zijn verhoor, indien hij dit bij het verzoek heeft gevraagd, de voorzieningenrechter van het gerechtshof of de rechtbank anders bepaalt.”

4.2.De geschiedenis van de totstandkoming van de Wet van 17 november 2011, Stb. 2011, 545 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met wijzigingen van de regeling van de voorwaardelijke veroordeling en de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling, waarbij de art. 14e, art. 77za, art. 14fa en art. 77cca Sr zijn ingevoerd, houdt – voor zover hier van belang – het volgende in:

– in de memorie van toelichting onder het opschrift “Wijziging van de regeling van voorwaardelijke veroordeling”:

“Van de verbetering van de toepassing van voorwaardelijke straffen maken ook wijzigingen van de wettelijke regeling van de voorwaardelijke veroordeling deel uit. Het onderhavige wetsvoorstel voorziet in wijzigingen op de volgende punten:
(…)
– het creëren van een mogelijkheid voor snel ingrijpen indien de voorwaarden niet worden nageleefd (ook voor het jeugdstrafrecht);
– het creëren van een voorziening waardoor verplicht reclasseringstoezicht op de naleving van bijzondere voorwaarden mogelijk wordt in de periode voorafgaand aan het onherroepelijk worden van de voorwaardelijke straf;

(…).”

(Kamerstukken II 2009/2010, 32 319, nr. 3, p. 4)
– in de memorie van toelichting onder het opschrift “Snel ingrijpen bij niet-naleven van de voorwaarden”:
“Voor de geloofwaardigheid en effectiviteit van voorwaardelijke sancties is het van essentieel belang dat indien de voorwaarden niet worden nageleefd, dit niet zonder gevolgen blijft. Soms kan volstaan worden met een waarschuwing, maar substantiële en/of stelselmatige overtreding van de voorwaarden moet leiden tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf. In het kader van het programma Justitiële Voorwaarden wordt gewerkt aan een aanscherping van het beleid op dit punt. Uit het voornoemde onderzoek van IVA blijkt dat in 25% van de onderzochte gevallen van niet-naleving geen procedure tot tenuitvoerlegging werd gestart door het openbaar ministerie. Daar kunnen soms goede redenen voor zijn, bijvoorbeeld wanneer betrokkene voor een ander strafbaar feit tot een lange vrijheidsstraf is veroordeeld. Maar als dergelijke omstandigheden zich niet voordoen, dan spreekt het voor zich dat een snelle en consequente reactie bij niet-naleving van de voorwaarden essentieel is voor het succesvol toepassen van bijzondere voorwaarden en voor de geloofwaardigheid van deze sanctie.

De geloofwaardigheid en toepassing van de voorwaardelijke veroordeling tot een vrijheidsstraf is er daarnaast bij gebaat dat in het geval van overtreding van de voorwaarden er ook snel kan worden opgetreden, dat wil zeggen dat er een mogelijkheid wordt gecreëerd om de veroordeelde onmiddellijk na het constateren van een schending van de voorwaarden, aan te houden en in te sluiten. Onder de huidige regeling bestaat deze mogelijkheid niet. Met de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf kan pas begonnen worden nadat de rechter hierover (onherroepelijk) heeft geoordeeld. Tot dat moment is de veroordeelde vrij, tenzij sprake is van het plegen van een strafbaar feit (en dus van een schending van de algemene voorwaarde), waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten.

Het nieuwe artikel 14fa Sr voorziet in een mogelijkheid van aanhouding en insluiting van de veroordeelde in afwachting van de beslissing van de rechter over de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf.

(…)

Het is juist dat de achteraf ten onrechte toegepaste vrijheidsbeneming niet ongedaan kan worden gemaakt, zoals dat ook niet kan bij voorlopige hechtenis die achteraf ten onrechte blijkt te zijn ondergaan. Ter compensatie kan wel schadevergoeding worden toegekend.”

(Kamerstukken II 2009/2010, 32 319, nr. 3, p. 11-12)

– in de memorie van toelichting onder het opschrift “Verplicht reclasseringstoezicht op de naleving van bijzondere voorwaarden in de periode voorafgaand aan het onherroepelijk worden van de voorwaardelijke straf”:

“Het voorstel voorziet erin dat rechters op vordering van het openbaar ministerie kunnen bepalen dat aan een voorwaardelijke straf verbonden voorwaarden en het op de naleving van die voorwaarden uit te oefenen (reclasserings)toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn. Daarmee kan worden voorkomen dat een veroordeelde tot een (deels) voorwaardelijke vrijheidsstraf van wie de voorlopige hechtenis is beëindigd door het instellen van hoger beroep of beroep in cassatie zich aan het toezicht van justitie onttrekt. Dit onderdeel van het wetsvoorstel is aangekondigd bij de brieven van 3 november en 9 december 2009 over de terugkeer van een zedendelinquent in Eindhoven (Kamerstukken II 2009–2010, 32 123 VI, nrs. 65 en 70).

Het Wetboek van Strafvordering kent als algemene regel dat een rechterlijke uitspraak pas ten uitvoer wordt gelegd als zij onherroepelijk is. Dit betekent dat zolang niet op een ingesteld hoger beroep of cassatieberoep is beslist, niet met de tenuitvoerlegging kan worden begonnen. Dit is vastgelegd in artikel 557 van het Wetboek van Strafvordering. Het wetboek kent op deze hoofdregel een aantal uitzonderingen, waarvan de bevelen betreffende de voorlopige hechtenis de bekendste zijn. Die bevelen zijn dadelijk uitvoerbaar. Voorgesteld wordt ook voor het naleven van voorwaarden en het daarbij behorende (reclasserings)toezicht in het kader van een voorwaardelijk opgelegde vrijheidsstraf de mogelijkheid te creëren dat deze dadelijk uitvoerbaar zijn. Omdat dit voor de veroordeelde verstrekkende gevolgen heeft, is in een aantal waarborgen voorzien. In de eerste plaats kan een bevel strekkende tot dadelijke uitvoerbaarheid alleen worden gegeven indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit criterium is thans ook al opgenomen in artikel 14b van het Wetboek van Strafrecht in verband met het vaststellen van een proeftijd van ten hoogste tien jaren. De bescherming van de veiligheid en lichamelijke integriteit van personen rechtvaardigt dat de mogelijkheid wordt gecreëerd om in individuele gevallen af te wijken van het uitgangspunt dat de tenuitvoerlegging eerst een aanvang neemt na het onherroepelijk worden van de veroordeling. In de tweede plaats wordt de keuze of in het concrete geval de onmiddellijke uitvoering van de voorwaarden en het toezicht genoodzaakt is, in handen gelegd van de rechter. Het gaat dus om een modaliteit die uitsluitend door de rechter kan worden toegewezen, waardoor zij op de meest zorgvuldige wijze in het strafproces is ingebed. De rechter kan daarbij alle omstandigheden van het geval meewegen. Van belang hierbij is dat de voorwaarden zoveel mogelijk zijn toegesneden op de persoon en de feiten en omstandigheden die hebben geleid tot het opleggen van de voorwaardelijke straf, zodat dit voor de veroordeelde niet onnodig beperkend hoeft te zijn, terwijl de maatschappij in het algemeen en slachtoffers in het bijzonder wel zoveel mogelijk direct worden beschermd. Ten derde, kan het bevel strekkende tot dadelijke uitvoerbaarheid door de rechter waarbij het hoger beroep tegen de veroordeling aanhangig is, worden opgeheven. Dit is bijvoorbeeld aan de orde in de gevallen dat het gerechtshof al snel tot een ander oordeel komt dan de rechtbank, waardoor de voorwaardelijke vrijheidsstraf niet in stand kan blijven.

Voor de behandeling in hoger beroep blijft overigens uiteraard vooropstaan dat de in eerste aanleg veroordeelde voor onschuldig wordt gehouden totdat het gerechtshof over die schuld zijn eigen oordeel heeft gevormd. De door de rechtbank bevolen dadelijke uitvoerbaarheid doet daar niet aan af.”

(Kamerstukken II 2009/2010, 32 319, nr. 3, p. 12-13)

– in de memorie van toelichting onder het opschrift “Artikelsgewijs”:

“Het nieuwe onderdeel c in het derde lid van artikel 14b regelt dat de proeftijd ingaat op de dag van de einduitspraak (van de rechtbank of het gerechtshof) in het geval dat in de uitspraak een bevel is gegeven dat de naleving van voorwaarden en het reclasseringstoezicht dadelijk uitvoerbaar zijn (op grond van het nieuwe artikel 14e Sr).”

(Kamerstukken II 2009/2010, 32 319, nr. 3, p. 19)

– in de nota naar aanleiding van het verslag:

“Deze leden vragen voorts binnen hoeveel tijd een hoger-beroepsrechter eventueel onterecht opgelegd reclasseringstoezicht ongedaan kan maken. In algemene zin valt daar niets over te zeggen. Het ongedaan maken van de dadelijke uitvoerbaarheid ligt met name voor de hand als het gerechtshof, nadat het het strafdossier heeft bestudeerd, tot een andere conclusie komt dan de rechtbank en de opgelegde straf niet in stand kan blijven.”

(Kamerstukken II 2009/2010, 32 319, nr. 7, p. 29)

HR: Tenuitvoerlegging bij overtreding van dadelijk uitvoerbare voorwaarden

De vordering stelt de vraag aan de orde of de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf kan worden gelast wegens overtreding van voorwaarden die op de voet van art. 14e, eerste lid, Sr of art. 77za, eerste lid, Sr dadelijk uitvoerbaar zijn verklaard, als die straf nog niet onherroepelijk is. De vordering houdt verband met wetgeving van complexe aard, waarvan de uitwerking op onderdelen vragen oproept. De in de vordering opgeworpen vraag wordt daarin ontkennend beantwoord. De Hoge Raad beantwoordt deze vraag evenwel bevestigend.

5.3.1.Op grond van art. 14e, eerste lid, Sr en art. 77za, eerste lid, Sr kan de rechter, indien de in die bepalingen omschreven kans op herhaling zich voordoet, bevelen dat de op grond van art. 14c Sr respectievelijk art. 77z Sr gestelde voorwaarden en het op grond van art. 14d Sr respectievelijk art. 77aa Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn. Uit het samenstel van deze wettelijke bepalingen alsmede de onder 4.2 vermelde wetsgeschiedenis volgt dat deze toepassing van art. 14e, eerste lid, Sr en art. 77za, eerste lid, Sr, uitsluitend in aanmerking komt indien bij de oplegging van een voorwaardelijke straf bijzondere voorwaarden als bedoeld in art. 14c, tweede lid, Sr respectievelijk art. 77z, tweede lid, Sr worden gesteld.

5.3.2.Indien de rechter het in art. 14e, eerste lid, Sr of art. 77za, eerste lid, Sr bedoelde bevel geeft, heeft dat bevel betrekking op zowel de algemene als de bijzondere voorwaarden als bedoeld in art. 14c, eerste en tweede lid, Sr respectievelijk art. 77z, eerste en tweede lid, Sr. Anders dan mogelijk uit de tekst van art. 14e, eerste lid, Sr en art. 77za, eerste lid, Sr kan worden afgeleid, zijn niet slechts de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar. Dat zou immers met zich brengen dat, anders dan met de onderhavige wettelijke regeling is beoogd, de (algemene) voorwaarde van art. 14c, eerste lid onder 2°, Sr respectievelijk art. 77z, eerste lid onder 2°, Sr dat medewerking wordt verleend aan het reclasseringstoezicht, niet tevens dadelijk uitvoerbaar zou worden. Ook is de – in 5.3.3 en 5.3.4 nader te bespreken – regeling van de aanvang van de proeftijd niet toegesneden op voor de algemene en de bijzondere voorwaarden verschillende momenten van uitvoerbaarheid.

5.3.3.Indien de rechter het in art. 14e, eerste lid, Sr bedoelde bevel geeft, geldt op grond van art. 14b, vierde lid aanhef en onder c, Sr dat de proeftijd ingaat op de dag van de einduitspraak, waarbij dat bevel wordt gegeven, behoudens het bepaalde in art. 14b, vijfde lid, Sr. Art. 14b, vierde lid aanhef en onder c, Sr heeft betrekking op de aanvang van de proeftijd met betrekking tot zowel de algemene als de bijzondere voorwaarden als bedoeld in art. 14c, eerste en tweede lid, Sr.

5.3.4.In art. 77y Sr ontbreekt – kennelijk als gevolg van een vergissing van de wetgever – een met art. 14b, vierde lid aanhef en onder c, Sr vergelijkbaar voorschrift. Aangenomen dient te worden dat indien de rechter het in art. 77za, eerste lid, Sr bedoelde bevel geeft, de proeftijd ingaat – met betrekking tot zowel de algemene en de bijzondere voorwaarden als bedoeld in art. 77z, eerste en tweede lid, Sr – op de dag van de einduitspraak, waarbij dat bevel wordt gegeven, behoudens het bepaalde in art. 77y, tweede lid, Sr.

5.4.1.Mede blijkens de hiervoor in 4.2 weergegeven wetsgeschiedenis, strekt de in art. 14e en 14g Sr alsmede art. 77za en 77dd Sr neergelegde regeling ertoe dat de last tot (gedeeltelijke) tenuitvoerlegging als bedoeld in art. 14g, eerste lid, Sr respectievelijk art. 77dd, eerste lid, Sr ook kan worden gegeven in het geval de uitspraak waarin de op grond van art. 14c respectievelijk 77z Sr gestelde algemene en bijzondere voorwaarden zijn opgelegd, nog niet onherroepelijk is.

5.4.2.Art. 557 Sv verwoordt als uitgangspunt dat geen beslissing ten uitvoer mag worden gelegd zolang daartegen nog enig gewoon rechtsmiddel openstaat en, zo dit is aangewend, totdat het is ingetrokken of daarop is beslist. Het eerste lid van dit artikel voorziet in de mogelijkheid van een uitzondering op dit beginsel voor het geval de wet anders bepaalt. Het in art. 14e en 77za Sr bepaalde vormt, mede in het licht van de wetsgeschiedenis, op voldoende duidelijke wijze een uitzondering op voormeld beginsel als in art. 557, eerste lid, Sv bedoeld.

5.5.De Rechtbank heeft geoordeeld dat zij, nu de veroordeelde de bij vonnis van 20 oktober 2015 gestelde voorwaarden niet heeft nageleefd, bevoegd was de gedeeltelijke tenuitvoerlegging van de bij dat vonnis voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie als bedoeld in art. 77dd, eerste lid, Sr te gelasten. Dat oordeel geeft niet blijk van miskenning van hetgeen hiervoor is overwogen.

5.6.Het middel faalt.

5.7.1.Opmerking verdient het volgende. De wetgever heeft de dadelijke uitvoerbaarheid bij uitstek in het leven geroepen om de naleving van bijzondere voorwaarden en het op de naleving van die voorwaarden uit te oefenen reclasseringstoezicht te verzekeren. Gelet daarop en op de verstrekkende gevolgen die de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf kan hebben in gevallen waarin de uitspraak waarbij die straf is opgelegd nog niet onherroepelijk is, en de complicaties die zich in dat verband kunnen voordoen, waarvan ook in de conclusie van de Advocaat-Generaal ampel gewag wordt gemaakt, ligt het in de rede dat met bijzondere terughoudendheid gebruik wordt gemaakt van de in art. 14g en 77dd Sr neergelegde bevoegdheid een vordering te doen dan wel, indien zo een vordering wordt gedaan, een last tot tenuitvoerlegging te geven wanneer het gaat om overtreding van de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich niet voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt (art. 14c, eerste lid onder a, Sr en art. 77z, eerste lid onder a, Sr).

5.7.2.In geval van overtreding van dadelijk uitvoerbare voorwaarden is de toepassing van art. 14fa en 77cca Sr niet toegelaten totdat de uitspraak waarbij de voorwaardelijke vrijheidsstraf is opgelegd, onherroepelijk is. Uit de op die bepalingen betrekking hebbende wetsgeschiedenis, zoals vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 7.1 tot en met 7.3, blijkt niet dat de wetgever de modaliteit van voorlopige tenuitvoerlegging van dadelijk uitvoerbare voorwaarden in de hier bedoelde gevallen tot stand heeft willen brengen. Zou de voorlopige tenuitvoerlegging ook worden toegelaten voordat genoemde uitspraak onherroepelijk is, dan zou zich de uit een oogpunt van het ingrijpende karakter van de vrijheidsbeneming van de verdachte ontoelaatbare situatie voordoen dat de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf berust op een voorlopig oordeel ten aanzien van de vaststelling dat de voorwaarden zijn overtreden, terwijl de uitspraak waarbij de voorwaardelijke vrijheidsstraf is opgelegd, mogelijk niet in stand blijft.

5.8.Aantekening verdient nog dat de rechter die kennisneemt van het hoger beroep op de voet van art. 14e, tweede lid, Sr respectievelijk art. 77za, tweede lid, Sr het bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid kan opheffen en bij de strafoplegging rekening kan houden met de omstandigheid dat een in eerste aanleg voorwaardelijk opgelegde straf ten tijde van de uitspraak in hoger beroep reeds (gedeeltelijk) is geëxecuteerd.

< Terug naar Dadelijke uitvoerbaarheid
Direct contact met een advocaat?
Meld gratis en vrijblijvend uw zaak aan.
Zaak aanmelden