Zelfverdediging met wapen
De meeste discussie bij noodweer zal te maken hebben met de vraag of de verdediging onder de bijzondere omstandigheden noodzakelijk was. Mocht de verdachte zichzelf verdedigen op de wijze zoals hij dat heeft gedaan?
Wanneer de zelfverdediging is geschied met gebruikmaking van een wapen, zal er sneller een discussie ontstaan over de proportionaliteit van de verdediging bij een beroep op noodweer. Noodweer met een wapen maakt een geslaagd beroep op noodweer wat lastiger, maar zeker niet onmogelijk. Er moeten hierbij een aantal vragen worden gesteld.
1. Waar kwam het wapen vandaan?
De eerste vraag die bij noodweer met een wapen moet worden beantwoord is waar het wapen vandaan kwam. Droeg de verdachte het wapen al bij zich of heeft hij het wapen tijdens de aanval snel ergens toevallig kunnen pakken of heeft hij het juist van zijn belager weten af te pakken?
Het bezit en het gebruik van een vuurwapen zonder vergunning, staat op zichzelf een geslaagd beroep op noodweer niet in de weg (HR 23 oktober 1984, NJ 1986, 56 Bijlmer noodweer). Dat kan echter anders zijn wanneer komt vast te staan dat de verdachte berekenend heeft gehandeld door het wapen met het oog op een op handen zijnde confrontatie klaar heeft gelegd of bij zich heeft gestoken. Die omstandigheden wijzen al snel richting een gezochte confrontatie, waarbij een beroep op noodweer strandt op de ‘eigen schuld’ (Rb amsterdam, 20 maart 2008, LJN: BC7313 en Rb Utrecht, 14 oktober 2008, LJN:BF8881).
Uitzondering hierop is wanneer er voor het wapen een plausibele verklaring is gegeven, waardoor minder snel kan worden aangenomen dat de verdachte uit was op een confrontatie (Rb Amsterdam, 15 februari 2008, LJN:BD1957, Rb Arnhem, 6 oktober 2008, LJN: BF7309, Rb Rotterdam, 24 november 2008, LJN: BG5492).
2. Was de toegepaste zelfverdediging geboden?
Bij de vraag of de toegepaste zelfverdediging geboden was, gaat het om de vraag naar de proportionaliteit. De proportionaliteitseis houdt niet in dat de gedraging evenredig moet zijn aan de aanranding, maar dat zij, gelet op de aard en de ernst van de aanranding, en de bijzondere omstandigheden, waaronder ook de capaciteiten van de verdachte, daarmee niet in wanverhouding staan. Een zekere overmaat van geweld is gerechtvaardigd, mits het aangewende geweld binnen redelijke grenzen blijft (HR 12 december 2006, NJ 2007, 245).
De wijze en intensiteit van de zelfverdediging hoeft dus niet optimaal te zijn, maar het moet passen binnen de maatstaf van de redelijkheid. Zo gaat het te ver om een ander door te steken na diefstal van een tientje en een gram coke (HR 13 juni 1989, NJ 1990, 193) en ook het steken met een mes in de rug van een ander, nadat het slachtoffer had geslagen met blote vuisten, werd niet redelijk geacht (HR 8 april 2008, LJN: BC5982).
Het gebruik van een wapen ter zelfverdediging tegen een aanval met blote vuisten is echter niet in alle gevallen onredelijk. Voor zover de bijzondere omstandigheden het toelaten, ligt het dan wel voor de hand eerst met het wapen te dreigen en het pas te gebruiken wanneer de dreiging geen effect lijkt te hebben, en dan nog alleen op minder vitale delen van het lichaam (Hof Den Bosch, 28 november 2005, LJN: AU6955 en Rb Zwolle-Lelystad, 26 maart 2009, LJN: BI0793).
Zo mocht een verdachte die klem zat en geen kant op kon, zichzelf ook verdedigen door met zijn vuurwapen te schieten (Hof Den Bosch, 16 september 2008, LJN: BF4176).
Soort wapen
In de jurisprudentie komen we verschillende voorbeelden van gebruikte wapens tegen voor de zelfverdediging: