Oproepen getuigen voor zitting via officier van justitie
Het oproepen van getuigen voor de zitting verloopt in het strafrecht door het versturen van een brief aan de officier van justitie. Vóór de aanvang van het onderzoek ter terechtzitting kan de advocaat aan de officier van justitie verzoeken door haar opgegeven getuigen op te roepen.
Wettelijk kader oproepen getuigen
Het recht om getuigen voor de zitting op te roepen, is geregeld in artikel 263 Sv. Op grond van art. 260, vierde lid, Sv dient de verdachte bij de dagvaarding op dit recht te worden gewezen.
Termijn oproepen getuigen
Het tweede lid van art. 263 Sv regelt de termijn waarbinnen het verzoek moet worden gedaan;
- Indien tussen de dag van betekening van de dagvaarding en de dag van de terechtzitting ten minste 14 dagen zijn gelegen, moet de verdediging deze opgave ten minste 10 dagen vóór de terechtzitting doen.
- Is de termijn tussen de betekening en de terechtzitting korter dan 14 dagen, dan moet deze opgave worden gedaan binnen 4 dagen na de betekening, doch uiterlijk 3 dagen vóór de terechtzitting.
Uit de redactie van deze bepaling volgt dat het hier gaat om wat in art. 130 Sv "vrije dagen" worden genoemd. Dat betekent dat de dag van de betekening en de dag van de terechtzitting niet meetellen bij berekening van de termijn. Een termijn die eindigt op een zaterdag, zondag of een algemeen erkende of daarmee in de Algemene termijnenwet gelijkgestelde feestdag, wordt op grond van die wet verlengd tot en met de eerstvolgende dag die niet een zaterdag, zondag of een algemeen erkende feestdag is.
Voorschriften oproepen getuigen
Het derde lid van art. 263 Sv bevat voorschriften omtrent de wijze waarop de verdediging de getuigen moet opgeven: in persoon ten parkette van de officier van justitie of schriftelijk. De schriftelijke opgave moet zijn gericht aan de officier van justitie. De namen, het beroep en de woon- of verblijfplaats dienen te zijn vermeld, of, bij onbekendheid van een of ander, moeten deze zo nauwkeurig mogelijk worden aangeduid. Bij schriftelijke opgave anders dan bij aangetekende brief behoort de verdediging zich ervan te vergewissen dat de officier van justitie de opgave tijdig heeft ontvangen. Bij schriftelijke opgave geldt de dag van ontvangst van de brief, welke onverwijld daarop wordt aangetekend, als dag van opgave.
Gevolg niet goed of tijdig oproepen
Niet-naleving van de voorschriften van het tweede en het derde lid ontslaat ingevolge het vijfde lid van art. 263 Sv de officier van justitie van zijn verplichting de opgegeven getuigen op te roepen.
Oproeping getuigen door officier van justitie
Indien het verzoek tijdig is gedaan en aan alle voorwaarden van het derde lid van art. 263 Sv is voldaan, is de officier van justitie in beginsel gehouden de opgegeven getuigen op te roepen voor de terechtzitting. In beginsel, want art. 264, eerste lid, Sv voorziet in de mogelijkheid dat de officier van justitie bij een met redenen omklede beslissing weigert een of meer van de opgegeven getuigen op te roepen. Grond voor een dergelijk weigering kan onder meer zijn, kort gezegd, het niet geschaad zijn van het verdedigingsbelang. Voorts kan zich het geval voordoen dat de officier van justitie niet weigert doch verzuimt de opgegeven getuigen op te roepen.
> Weigeringsgronden artikel 264 Sv oproepen getuigen
Herhalen verzoek oproepen getuigen
Met betrekking tot een door de verdediging opgeven en door de officier van justitie opgeroepen getuige die niet is verschenen ter terechtzitting, is in art. 287, derde lid onder b, Sv bepaald dat die getuige hernieuwd wordt opgeroepen. Voor zo een hernieuwde oproeping is volgens de wet geen verzoek van de verdediging vereist. In aanmerking genomen evenwel dat de rechter ook in zo een geval kan afzien van het horen van de niet-verschenen getuige op de grond dat redelijkerwijs valt aan te nemen dat daardoor de verdachte niet in zijn verdediging wordt geschaad, ligt het in de rede dat met het oog daarop door of namens de verdachte ter terechtzitting een gemotiveerd verzoek wordt gedaan tot hernieuwde oproeping en dat de rechter uit het achterwege blijven van zo een verzoek afleidt dat de verdediging geen prijs meer stelt op het horen van de niet verschenen getuige.
Maatstaf bij niet opgeroepen of niet verschenen getuigen
In beide gevallen ligt het voor de hand dat de door de verdediging opgegeven getuigen bij de aanvang van de terechtzitting niet aanwezig zijn. Met het oog op die gevallen is in het derde lid onder a van art. 287 Sv bepaald dat de advocaat ter terechtzitting kan verzoeken om de oproeping van die niet verschenen getuigen en dat de rechtbank dan hun oproeping beveelt. Ingevolge art. 330 Sv moet op straffe van nietigheid op zo een verzoek worden beslist.
De rechtbank kan afzien van het geven van een bevel tot oproeping, maar uitsluitend
(i) met toestemming van de officier van justitie en de verdediging (art. 288 lid 3 Sv.), of
(ii) indien die procespartijen niet instemmen met het afzien van het horen, op de gronden die zijn genoemd in art. 288, eerste lid onder b en c, Sv,
- te weten dat het gegronde vermoeden bestaat dat de gezondheid of het welzijn van de getuige door het afleggen van een verklaring ter terechtzitting in gevaar wordt gebracht en het voorkomen van dit gevaar zwaarder weegt dan het belang om de getuige ter terechtzitting te kunnen ondervragen,
- dan wel dat redelijkerwijs valt aan te nemen dat daardoor het openbaar ministerie niet in zijn vervolging of de verdachte in zijn verdediging wordt geschaad.
Maatstaf beoordeling verzoek oproepen - vooraf tijdig opgegeven - getuigen: het verdedigingsbelang.
> Weigeringsgronden artikel 264 Sv oproepen getuigen
Niet tijdig of goed opgeroepen getuigen
Indien de getuigen niet tijdig aan de officier van justitie zijn opgegeven, of wanneer niet is voldaan aan de hierboven genoemde voorschriften voor het oproepen van getuigen, geldt het verzoek om getuigen op te roepen als een ter terechtzitting gedaan verzoek tot het oproepen van getuigen. Daarvoor geldt als maatstaf het noodzakelijkheidscriterium.
Oproepen getuigen in hoger beroep via de Advocaat-Generaal
De bepalingen van artikel 263 en 264 Sv. over het oproepen van getuigen via een brief aan de officier van justitie (in eerste aanleg) zijn niet van toepassing in hoger beroep, aangezien art. 415, eerste lid, Sv niet naar deze bepalingen verwijst. Daarvoor in de plaats treden de voorschriften van de hierna te behandelen art. 410, 414 en 418 Sv, die uitdrukking geven aan het "voortbouwend aspect" van de appelprocedure (Kamerstukken II 2003/04, 29 254, nr. 3, p. 13). Daarmee wordt bedoeld dat het gerechtshof zijn onderzoek, en dus ook de getuigenverhoren, vooral kan richten op de bezwaren die door de verdachte onderscheidenlijk het openbaar ministerie worden ingebracht tegen het in eerste aanleg gewezen vonnis.
In HR 19 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ1702, NJ 2007/626 is geoordeeld dat naar de bewoordingen van de wettelijke maatstaven en volgens de invulling die daaraan in de jurisprudentie is gegeven, het noodzakelijkheidscriterium de rechter, in ieder geval in abstracto, een ruimere marge biedt om een verzoek niet te honoreren dan het criterium van het verdedigingsbelang.