Beoordelingscriterium schending vertrouwensbeginsel
Schending van het vertrouwensbeginsel wordt niet snel aangenomen.
Beslissingsvrijheid OM; opportuniteitsbeginsel
Vooropgesteld moet worden dat in art. 167, eerste lid, Sv aan het openbaar ministerie de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing van het openbaar ministerie om tot vervolging over te gaan leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde (HR 6 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4280, NJ 2013/109).
Gerechtvaardigd vertrouwen door mededelingen
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad is voor niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging slechts plaats in uitzonderlijke gevallen (HR 29 mei 1978, NJ 1978, 358; HR 1 april 1997, NJ 1998, 287; HR 13 september 1988, NJ 1989, 403; HR 6 juni 1989, NJ 1990, 117.).
Zo'n uitzonderlijk geval doet zich voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet nadat door het openbaar ministerie gedane, of aan het openbaar ministerie toe te rekenen, uitlatingen (of daarmee gelijk te stellen gedragingen) bij de verdachte het gerechtvaardigde vertrouwen hebben gewekt dat hij niet (verder) zal worden vervolgd.
Voor niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging op de grond dat die vervolging in strijd is met beginselen van een goede procesorde is slechts plaats in uitzonderlijke gevallen. Daarbij valt te denken aan die gevallen waarin door het optreden van het openbaar ministerie doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan, alsmede aan het geval dat bij de verdachte op grond van door het openbaar ministerie gedane, of aan deze toe te rekenen, toezeggingen de gerechtvaardigde verwachting is gewekt dat hij niet zal worden vervolgd (HR 1 april 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZD0678, NJ 1998/287)
Geen schending vertrouwensbeginsel
Het handelen of nalaten van een niet voor het strafvervolgingsbeleid verantwoordelijk overheidsorgaan raakt in het algemeen niet het recht van het openbaar ministerie om tot strafvervolging over te gaan (HR 22 maart 1988, ECLI:HR:1988:AD0236, NJ 1989/161).
Ook mededelingen van politieagenten
Aan uitlatingen of gedragingen van functionarissen aan wie geen bevoegdheden in verband met de vervolgingsbeslissing zijn toegekend, kan zulk gerechtvaardigd vertrouwen dat (verdere) vervolging achterwege zal blijven evenwel in de regel niet worden ontleend (HR 8 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW5002, rov. 2.5.1, HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:7, rov. 2.4.1-2.4.2).
Toch zien we ook jurisprudentie van het tegenovergestelde.
"Uit het voorgaande volgt dat niet alleen aan uitlatingen of gedragingen van functionarissen die deel uitmaken van het openbaar ministerie, maar ook aan door andere functionarissen gedane uitlatingen of gedragingen die aan het openbaar ministerie zijn toe te rekenen, het gerechtvaardigde vertrouwen kan worden ontleend dat geen vervolging zal worden ingesteld. Bij die andere functionarissen moet ook – en misschien wel in het bijzonder – gedacht worden aan opsporingsambtenaren." (HR 19 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007BA3098, NJ 2008/180 m.nt. Buruma en HR 5 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN2302, NJ 2010/549).
Geen schending vertrouwensbeginsel
In de volgende zaken is geen schending van het vertrouwensbeginsel aangenomen:
- Enkele (foutieve) registratie in het documentatieregister (HR 30 september 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD4878)
- Sepot na dubbele registratie zaak (HR 6 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:2982)