Schadevergoedingsmaatregel art. 36f Sr. nader uitgelegd
Bij de inwerkingtreding op 1 april 1993 van de Wet van 23 december 1992, Stb. 1993, 29, is de schadevergoedingsverplichting gerubriceerd als ‘maatregel’ en opgenomen in Titel IIA van het Wetboek van Strafrecht. Er is welbewust niet gekozen voor een ‘schadevergoedingsstraf’ (Kamerstukken II 1989/90, 21 345, nr. 3, p. 5.).
De maatregel is gericht op herstel in de rechtmatige toestand, en niet op leedtoevoeging.
Op het bij uitstek reparatoire karakter van deze maatregel wordt in de literatuur door Bleichrodt en Vegter gewezen (F.W. Bleichrodt & P.C. Vegter, Sanctierecht, Deventer: Kluwer 2013, p. 320).
Waar dogmatisch het onderscheid tussen de geldboete als hoofdstraf en een andere (vermogens)maatregel, de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in art. 36e Sr, in de praktijk steeds meer vervaagt, is dat onderscheid bij de schadevergoedingsmaatregel duidelijker in stand gebleven. Het betreft immers niet een zelfstandig op te leggen vermogensverplichting, maar een maatregel die accessoir is aan de (toegewezen) vordering van de benadeelde partij.
Rechter bepaalt hoogte schadevergoedingsmaatregel
De strafrechter kan de maatregel, binnen de grenzen van het materiële recht, naar eigen goeddunken opleggen (Kamerstukken II 1989/90, 21 345, nr. 3, p. 8).
Dit kan op eigen initiatief, maar ook op verzoek van het slachtoffer of het openbaar ministerie. De hoogte van de maatregel wordt (vervolgens) bepaald door de rechter.
Draagkracht en schadevergoedingsmaatregel
Vanwege het reparatoire karakter van de maatregel heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de rechter bij de bepaling van de hoogte van het schadebedrag geen rekening hoeft te houden met de draagkracht van de veroordeelde (HR 19 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ8788, NJ 2007/359, rov. 3.6).
Wel kan het gebrek aan draagkracht in “uitzonderlijke gevallen reden zijn om van het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel af te zien”. (HR 16 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI1812, NJ 2009/293, rov. 2.6: “Daarbij kan in het bijzonder worden gedacht aan gevallen waarin op voorhand vast staat dat het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel slechts zal leiden tot het in de toekomst tenuitvoerleggen van vervangende hechtenis.”)
Tenuitvoerlegging schadevergoedingsmaatregel
Het openbaar ministerie is belast met de executie van de schadevergoedingsmaatregel (Kamerstukken II 1989/90, 21 345, nr. 3, p. 18 en 20).
Aangezien de schadevergoedingsmaatregel enkel betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer inhoudt (en in die zin dus geen nieuwe vergoedingsplicht creëert) en de rechter naar goeddunken kan afzien van het opleggen ervan, hoeft de oplegging en tenuitvoerlegging in beginsel niet tot de situatie te leiden waarin de maatregel alsnog een punitief karakter krijgt. Indien die situatie zich dreigt voor te doen kan dat voor de rechter juist reden zijn om af te zien van het opleggen van de maatregel. Dit zou wel het geval zijn wanneer bij oplegging het doel bij voorbaat gericht zou zijn op de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis HR 16 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI1812, NJ 2009/293, rov. 2.6)