Geen psychische schade, wel smartengeld
Hoewel bij een vordering voor immateriële schadevergoeding in beginsel geestelijke schade moet worden aangetoond, zien we in de jurisprudentie ook uitspraken, waarbij de rechter hier overheen stappen.
Bijv.
Schadevergoeding na inbraak wegens schrik en slecht slapen
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 28 mei 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:1684
Evenals de rechtbank en anders dan de raadsman acht het hof de verzochte immateriële schade geheel toewijsbaar. In aanmerking genomen de aard en ernst van het bewezen verklaarde alsmede de onderbouwing van de immateriële schade in het schade-onderbouwingsformulier, acht het hof de gevorderde schade ad EUR 275,--, aannemelijk en alleszins redelijk en billijk. Hiertoe overweegt het hof dat verdachte de woning van de benadeelde partij op onrechtmatige wijze is binnengedrongen en die woning vervolgens geheel is doorzocht. In het schade-onderbouwingsformulier heeft de benadeelde partij ook nader toegelicht dat hij door het delict heel erg is geschrokken en wekenlang slecht heeft geslapen, omdat hij zich erg onveilig voelde. Juist de woning behoort een veilige plaats te zijn waarin de benadeelde partij ongestoord van zijn privéleven kan genieten. Met de inbraak heeft verdachte dan ook een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de benadeelde partij. Anders dan door de raadsman is bepleit, is daarmee naar het oordeel van het hof voldaan aan de wettelijke vereisten van artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek nu de benadeelde partij ‘op andere wijze in zijn persoon is aangetast.’