Grondslagverlating tenlastelegging
De tenlastelegging dient als grondslag voor de rechterlijke beslissing. De rechter mag de verdachte niet veroordelen voor iets anders dan ten laste is gelegd. Het is daarom belangrijk dat zorgvuldig wordt gekeken of met een bepaalde veroordeling de grondslag van de tenlastelegging niet wordt verlaten.
Achtergrond grondslag tenlastelegging
De tenlastelegging bepaalt de omvang van de strafrechtelijke vervolging bepaalt. Het meest duidelijk blijkt deze functie uit de gebondenheid van de rechter aan de tenlastelegging bij de beantwoording na afloop van de zitting van de vraag of de verdachte een strafbaar feit heeft begaan. Alleen feiten die ten laste zijn gelegd, mogen bewezen worden verklaard. Vanwege de gebondenheid bij de beraadslaging aan de tenlastelegging, wordt in Nederland wel gesproken van de ‘grondslagleer’. Deze term vindt zijn oorsprong in de artikelen 348 en 350 Sv, waarin is bepaald dat de rechter ‘op den grondslag der telastlegging’ moet beslissen. De gebondenheid aan de tenlastelegging is overigens niet beperkt tot de bewijsvraag. Ook bijvoorbeeld rechtsmacht en de relatieve competentie van de rechter worden beoordeeld op basis van de tenlastelegging.
Grondslagverlating volgens EHRM
Op zichzelf is een veroordeling wegens een ander strafbaar feit dan letterlijk ten laste is gelegd niet in strijd met het recht op een eerlijk proces. Dat kan anders zijn wanneer de verdachte onvoldoende op de hoogte is gesteld van de mogelijkheid dat hij wegens een ander strafbaar feit zal worden veroordeeld en zich daar ook niet om een andere reden van bewust had moeten zijn, terwijl aannemelijk is dat hij zijn verdediging anders zou hebben gevoerd als hij zich daarvan wel bewust zou zijn geweest.
In de zaken Pélissier & Sassi (EHRM (GC) 25 maart 1999, appl.no. 25444/94 (Pélissier & Sassi/Frankrijk), § 56-57) meende het EHRM dat de Franse rechter de verdachte niet mocht veroordelen wegens medeplichtigheid – terwijl plegen ten laste was gelegd – zonder hem te informeren over de mogelijkheid daartoe. Er kon niet worden gesteld dat medeplichtigheid besloten lag in de beschuldiging van plegen, vanwege de specifieke voorwaarden die aan medeplichtigheid worden gesteld. In EHRM 26 september 2006, appl.no. 73529/01 (Miraux/Frankrijk) was een poging tot verkrachting ten laste gelegd en een voltooide verkrachting bewezen verklaard. Het EHRM stelde ook in deze zaak een schending van artikel 6 EVRM vast.
In de zaak Drassich (EHRM 11 december 2007, appl.no. 25575/04 (Drassich/Italië), § 37-41.) betrok het EHRM verschillende aspecten in zijn beoordeling of de klager, ondanks veroordeling wegens een feit dat niet uitdrukkelijk in de tenlastelegging was genoemd, een eerlijk proces had gehad: a) of dit voorzienbaar was, b) of aannemelijk is dat de beschuldigde op dit punt een relevant verweer had kunnen voeren en c) wat de gevolgen waren voor de opgelegde straf. In deze zaak was corruptie ten laste gelegd. De klager, een rechter, werd echter veroordeeld voor een bijzondere variant van corruptie, omdat hij rechterlijke beslissingen had vervalst. Dat hij rechterlijke beslissingen had vervalst was een strafverzwarende omstandigheid. Het EHRM stelde een schending van artikel 6 EVRM vast, nu de klager in de tenlastelegging slechts van
eenvoudige corruptie was beschuldigd en het feit waarvoor hij uiteindelijk was veroordeeld tijdens de zitting niet aan de orde was gesteld. Daarbij achtte het EHRM het relevant dat bij de bijzondere strafverzwarende variant ook een subjectief bestanddeel moest worden vervuld, wat geen onderdeel uitmaakte van de delictsomschrijving van gewone corruptie