Ordemaatregel: gesloten deuren vanwege overlast zitting
Van het sluiten der deuren moeten worden onderscheiden de ordemaatregelen tot het treffen waarvan de voorzitter van het college op de voet van artikel 124 Sv bevoegd is is teneinde te bewerkstelligen dat de terechtzitting zonder stoornis kan plaatsvinden. Hiertoe behoort het geheel of gedeeltelijk doen ontruimen van de publieke tribune in het geval de orde wordt verstoord vanaf dat gedeelte van de zittingzaal. Van sluiting der deuren is in die situatie, in elk geval formeel geen sprake, aangezien anderen dan de verwijderde ordeverstoorders, waaronder de pers, nog immer onbelemmerde toegang tot de zittingzaal hebben.
De ontruiming van de publieke tribune kan uiteraard praktisch gezien hetzelfde effect sorteren als een formele sluiting der deuren, met name indien het gehele publiek, met inbegrip van de pers, op last van de voorzitter wordt verwijderd en daardoor voor langere tijd wordt verhinderd kennis te nemen van hetgeen ter terechtzitting plaatsvindt.
Cassatie tegen ordemaatregel
Ofschoon in cassatie niet met vrucht kan worden geklaagd over de wijze waarop de voorzitter gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid tot het treffen van ordemaatregelen, kan in cassatie wel worden getoetst of de feitenrechter niet langs een andere weg dan de sluiting der deuren inbreuk heeft gemaakt op het beginsel van de openbaarheid van het onderzoek op de terechtzitting (HR 30 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK5618). Het EHRM zal zich niet bekommeren om dit formele onderscheid tussen de sluiting der deuren en de verwijdering van (een gedeelte van) het publiek bij wijze van ordemaatregel, vanwege het belang dat het hecht aan een autonome en materiële uitleg van het door het EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces. Indien daartoe geroepen zal het EHRM toetsen of en in hoeverre de uitsluiting van één, meer of alle toehoorders heeft geresulteerd in een inbreuk op het beginsel van de openbaarheid van het strafgeding, en zo ja, of zulks wordt gerechtvaardigd door de belangen die zich volgens artikel 6 EVRM daarvoor lenen.
Onder meer in zijn uitspraak van 22 februari 1984 in de zaak Sutter tegen Zwitserland heeft het EHRM overwogen:
"26. The public character of proceedings before the judicial bodies referred to in Article 6 para. 1 (art. 6-1) protects litigants against the administration of justice in secret with no public scrutiny; it is also one of the means whereby confidence in the courts, superior and inferior, can be maintained. By rendering the administration of justice visible, publicity contributes to the achievement of the aim of Article 6 para. 1 (art. 6-1), namely a fair trial, the guarantee of which is one of the fundamental principles of any democratic society, within the meaning of the Convention (see the Pretto and others judgment of 8 December 1983, Series A no. 71, p. 11, para. 21, and the Axen judgment of 8 December 1983, Series A no. 72, p. 12, para. 25).
27. Whilst the member States of the Council of Europe all subscribe to this principle of publicity, their legislative systems and judicial practice reveal some diversity as to its scope and manner of implementation, as regards both the holding of hearings and the "pronouncement" of judgments. The formal aspect of the matter is, however, of secondary importance as compared with the purpose underlying the publicity required by Article 6 para. 1 (art. 6-1). The prominent place held in a democratic society by the right to a fair trial impels the Court, for the purposes of the review which it has to undertake in this area, to examine the realities of the procedure in question (see notably the two above-mentioned judgments, Series A no. 71, p. 12, para. 23, and Series A no. 72, p. 12, para. 26)."
In zijn uitspraak in de zaak Diennet tegen Frankrijk van 26 september 1995 laat het EHRM weten in vervolg op een overweging gelijk aan die hiervoor is aangehaald in de zaak Sutter onder § 26:
"Admittedly, the Convention does not make this principle an absolute one, since by the very terms of Article 6 para. 1 (art. 6-1), "... the press and public may be excluded from all or part of the trial in the interests of morals ..., where the ... protection of the private life of the parties so require[s], or to the extent strictly necessary in the opinion of the court in special circumstances where publicity would prejudice the interests of justice". (...).
(...), while the need to protect professional confidentiality and the private lives of patients may justify holding proceedings in camera, such an occurrence must be strictly required by the circumstances." (cursivering van mij, D.A.)."
Een verdragsconforme uitleg van artikel 269 Sv leidt tot de vaststelling dat het onderzoek ter terechtzitting plaatsvindt in het openbaar. Uitsluitend indien (strikt) noodzakelijk en voor zover gerechtvaardigd door de in de wet genoemde belangen kan hiervan worden afgeweken langs de weg van een bevel tot sluiting der deuren. Proportionaliteit en subsidiariteit dienen in de overwegingen te worden betrokken.
Miskenning van het voorgaande betreft een verzuim dat zich niet leent voor relativering. Na constatering van dat verzuim zal dus niet vervolgens nog moeten worden beoordeeld of de verdachte door de schending van een te zijner behoeve opgesteld vormvoorschrift daadwerkelijk in zijn belangen is geschaad. De wetgever heeft een strikte handhaving beoogd van de wettelijke uitzonderingen op het beginsel dat de terechtzittingen in het openbaar plaatsvinden. Een verzuim als hier bedoeld brengt dus zonder meer nietigheid van de behandeling ter terechtzitting mee.
Een bevel tot sluiting der deuren dat met het oog op het verhoor van een getuige is gebaseerd op bij die gelegenheid voorziene wanordelijkheden, geeft dus geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
Sluiting deurenals ordemaatregel?
Daarmee is echter niet zonder meer gegeven dat een dergelijke beslissing ook steeds begrijpelijk is. Voor de toets van de begrijpelijkheid is van belang
- Of vooraf een waarschuwing is gegeven door de voorzitter
- of een minder vergaande ordemaatregel kon worden toegepast. In de plaats van de sluiting van de deuren ligt het voor de hand dat de ordeverstoorders zouden zijn verwijderd van de publieke tribune nadat waarschuwingen zonder effect waren gebleven.
De (strikte) noodzaak voor de inbreuk op het beginsel van de openbaarheid moet door de rechter goed worden gemotiveerd, waarbij de rechter aan moet geven waarom er geen alternatieven mogelijk waren.
Zie: ECLI:NL:PHR:2010:BK5618