Vereisten noodweer

Van noodweer is sprake wanneer u zich hebt verdedigd tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, en die verdediging ook noodzakelijk was. Voor een geslaagd beroep op noodweer gelden de volgende vereisten:

1. Ogenblikkelijke aanranding

De aanranding van uw of andermans lichaam, seksuele eerbaarheid of goederen moet al zijn begonnen en mag ook nog niet zijn beëindigd. Hiervan is sowieso sprake wanneer u wordt geslagen of uw goederen worden vernield of gestolen.
Wanneer u nog niet bent geslagen, maar dat er sprake is van een onmiddellijke dreiging dat dit wel gaat gebeuren, kan er wel sprake zijn van een ogenblikkelijke aanranding, mits deze dreiging objectief gezien echt bestond.
Wanneer iemand uithaalt, om u te slaan, hoeft u uiteraard de klap niet af te wachten, maar dit moet wel in voldoende mate uit de bewijsmiddelen blijken. Het moet objectief, vanuit de uiterlijke situatie beschouwd, voor een ieder duidelijk zijn geweest dat die ander u zou gaan slaan.
Wanneer er alleen maar een subjectieve vrees bestond, in die zin dat u dacht dat hij zou gaan slaan, maar dit verder niet voldoende blijkt uit de overige bewijsmiddelen, is er geen sprake van een ogenblikkelijke aanranding en kan er geen beroep worden gedaan op noodweer (HR 8 februari 1932, NJ 1932, 617). Mogelijk lukt een beroep op putatief noodweer wel, maar ook daarvoor gelden zware eisen.

Wanneer u bepaalde voorbereidingshandelingen hebt genomen tegen een mogelijke aanranding (bijv. in die zin dat u zich hebt bewapend), kan onder omstandigheden noodweer nog wel worden aangenomen, maar opgepast moet worden dat de rechter later niet zal denken dat u de aanval hebt uitgelokt door provocatie of een opgezochte confrontatie.

Het recht om jezelf te verdediging vervalt direct zodra de aanval is geëindigd (HR 26 april 1977, NJ 1978, 201). Een handelen na afloop zal snel worden gezien als een tegenaanval (HR 22 november 1949, NJ 1950, 179). Hooguit kan er onder omstandigheden dan sprake zijn van noodweerexces. Ook moet de aanval ernstig genoeg zijn om uzelf te moeten verdedigen. Het is dus niet zo dat u na een enkele (niet al te harde) klap meteen mag terugslaan en uzelf dan kunt beroepen op noodweer! De dreigende situatie moet er nog steeds zijn op het moment dat u zich verdedigt en deze moet ook ernstig genoegd zijn, wil u met succes een beroep op noodweer kunnen doen.

Met het oog op het verhoor bij de politie moet u weten dat een beroep op noodweer altijd door de verdachte zo goed mogelijk aannemelijk moet worden gemaakt. Dit betekent dat u zo goed en duidelijk mogelijk moet verklaren op welke wijze u bent aangevallen en hoe dat precies ging, waarbij u in het bijzonder moet aangeven dat u op het moment dat u terugsloeg echt bang was en dat het slaan uw enige kans was om de aanval te stoppen.
Geef ook zo goed mogelijk aan wie uw verhaal zouden kunnen bevestigen en laat eventuele verwondingen vastleggen op foto en/of in een proces-verbaal van de politie.

2. Wederrechtelijke (onrechtmatige) aanranding

De aanranding moet ook wederrechtelijk zijn. In de meeste gevallen zal aan deze eis wel worden voldaan omdat iemand anders u ook niet mag slaan. Toch geldt dit niet voor alle gevallen. Als een politieagent u met gepast geweld aanhoudt, mag u zich hiertegen niet verdedigen. Doet u dat wel dan maakt u zich schuldig aan mishandeling of wederspannigheid (art. 180 Sr).
U zou hooguit nog een beroep doen op verontschuldigbare dwaling (putatief noodweer) als u wist dat het om politieagenten ging (bijv. een politieagent in burger of het was erg donker).

3. Verdediging noodzakelijk

Als dan kan worden vastgesteld dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanval dan zal de rechter vervolgens uw handelen gaan beoordelen. U verklaart dan bij de politie dat u uit zelfverdediging hebt gehandeld, maar deze verdediging moet wel noodzakelijk zijn geweest. Het moet nog de enige resterende mogelijkheid zijn geweest. U moet een scenario schetsen waarin u niet anders kon handelen dan uzelf te verdedigen tegen de aanranding. U mag de grenzen van de noodzakelijke verdediging niet hebben overschreden.
Noodweer is een immers een rechtvaardigingsgrond. Wanneer het beroep op noodweer slaagt, is het handelen niet meer wederrechtelijk.

In dit geval gelden de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.

a) Eis van proportionaliteit

Het proportionaliteitsbeginsel houdt in dat u evenredig handelt ten opzichte van de aanranding. Krijgt u een klap, dan mag u er geen vijf teruggeven. U mag ook niet meteen zo hard slaan, dat die ander daarvoor zwaar lichamelijk letsel oploopt. U mag enkel zodanig geweld toepassen als dat nodig is om uzelf te verdedigen tegen de aanranding.

b) Eis van subsidiariteit

Het subsidiariteitsbeginsel houdt in dat u moet kiezen voor het minst ingrijpende (minst strafbare) alternatief om uw doel (het ontkomen aan de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding) te bereiken. In de praktijk zien we dat het op dit onderdeel het vaakst fout gaat. De wetgever verlangt hier eigenlijk van u dat u vlucht, wanneer u kunt vluchten.

Het is dus niet zo dat u altijd mag terugslaan wanneer u zelf wordt geslagen. In de meeste gevallen mag u dat juist niet en moet u wegrennen. Alleen als dat niet kan, mag u zich verdedigen.

Tijdens het verhoor bij de politie moet u duidelijk aangeven dat u
- werd aangevallen en hoe u werd aangevallen
- was ingesloten; dat u geen andere kant op kon (u stond met uw rug tegen de muur of andere obstakels)
- daardoor niet weg kon
- dat u bang en in paniek was
- en dat u op dat moment alleen kon (terug)slaan om uzelf te verdedigen tegen de aanval

Direct contact met een advocaat?
Meld gratis en vrijblijvend uw zaak aan.
Zaak aanmelden