Verjaring vordering benadeelde partij
Sinds 1 april 2013 bepaalt artikel 3:310 lid 4 BW dat de vordering benadeelde partij niet verjaart, zolang het recht tot strafvordering ook niet is verjaard:
“Indien de gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaakt, een strafbaar feit oplevert waarop de Nederlandse strafwet toepasselijk is, verjaart de rechtsvordering tot vergoeding van schade tegen de persoon die het strafbaar feit heeft begaan niet zolang het recht tot strafvordering niet door verjaring of door de dood van de aansprakelijke persoon is vervallen.”
(Wet van 27 september 2012 tot wijziging van de regeling van de bevrijdende verjaring in het Burgerlijk Wetboek in geval van schade veroorzaakt door strafbare feiten. Bij Besluit van 4 februari 2013 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van voornoemde wet is bepaald dat de wet in werking treedt met ingang van 1 april 2013.)
De verjaringstermijn is dus ruimer dan voor normale civiele (schade)vorderingen, zie ook Rb Limburg, 16 februari 2016, ECLI:NL:RBLIM:2016:1291.
Overgangsrecht
Dit nieuwe verjaringsregime heeft onmiddellijke werking en is derhalve ook van toepassing op strafbare feiten die vóór de inwerkingtreding van de wet zijn begaan, met dien verstande dat een verjaringstermijn die reeds ten tijde van die inwerkingtreding is verstreken, niet door de inwerkingtreding “herleeft” maar verstreken blijft (artikel 73a lid 2 Overgangswet nieuw BW; MvT, Kamerstukken II 2010/11, 32 853, nr. 3, onderdeel 6).
Voor berekening verjaring zie o.a. Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 6 september 2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:4033.